Brahms' Schicksalslied
Brahms, Hölderlin en de romantiek
Op een morgen gingen we samen naar Wilhelmshaven. Onderweg was de anders zo opgewekte vriend stil en ernstig. Hij vertelde dat hij ‘s morgens vroeg in zijn boekenkast de gedichten van Hölderlin had gevonden en dat het Schicksalslied hem zeer sterk had ontroerd. Toen we later na een lange wandeling aan zee aan het uitrusten waren, zagen we al snel dat Brahms een heel eind verder alleen zat te schrijven. Het waren de eerste schetsen van zijn Schicksalslied.
Bovenstaande notitie komt uit de Erinnerungen an Johannes Brahms (1898) van de dirigent en componist Albert Dietrich (1829-1908). Beiden leerden elkaar in 1851 kennen ten huize van Robert Schumann in Düsseldorf. Tot deze vriendenkring behoorde ook de violist Joseph Joachim, voor wie Brahms later zijn vioolconcerto schreef. Ter ere van dezelfde Joachim componeerden Dietrich, Brahms en Schumann in 1853 elk een deel van een vioolsonate, bekend als de ‘F-A-E-sonate’. F-A-E verwijzen naar de notennamen fa - la - mi in de vorm van letters (A = la, B = si, C = do ...), een systeem dat al van in de Middeleeuwen in gebruik was. Dit motief van drie noten was het muzikale motto van de sonate, afgeleid uit de eerste letters van een typisch romantisch gevoel: Frei aber einsam. Met het wegvallen van de oude zekerheden, onder meer onder invloed van de Franse revolutie, voelde de romanticus zich wel vrij, maar ook ontredderd en teruggeworpen op zichzelf. Een typisch kenmerk van deze romantische houding was de Weltschmerz, een wereldmoeheid als gevolg van een gevoel van vervreemding dat zich manifesteerde in extreme emotionele varianten, gaande van zachte melancholie tot extreme wanhoop, waanzin, krankzinnigheid en zelfmoord. Zo overleed Robert Schumann in 1856 in een psychiatrisch instituut na een vergeefse poging om zich het leven te benemen. De door Brahms bewonderde dichter Friedrich Hölderlin werd in 1806, op de leeftijd van 36 jaar, opgenomen in een instelling, waar hij na nog geen jaar werd ontslagen met de diagnose: ‘ongeneeslijk ziek’. Hij vond onderdak bij een particulier in wiens woning hij de tweede helft van zijn leven doorbracht. Na zijn overlijden in 1843 stond hij al bekend als ‘de waanzinnige dichter, het miskende genie’.
Hölderlins voornaamste inspiratiebronnen waren de klassieke oudheid en de christelijke traditie. Naast gedichten en een onvoltooide tragedie schreef Hölderlin de briefroman Hyperion of een kluizenaar in Griekenland (uitgave in twee delen, 1797 en 1799), waarin het Schicksalslied is opgenomen. Â
Â
De dichter vergelijkt de zalige rust van de hemelingen met de lijdende mens die door een onstuimige stortvloed wordt bedreigd. Het contrast tussen de rustgevende lyriek van de eerste twee strofen en de deprimerende derde strofe grepen Brahms sterk aan: het liet hem niet meer los tot hij het op muziek had gezet. Het resultaat, het Schicksalslied opus 54, is een ambitieus symfonisch koorwerk voor vierstemmig koor, strijkers, 2 dwarsfluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 2 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones en pauken. Zoals vaak bij Brahms liep het compositieproces niet van een leien dakje. Terwijl de eerste schetsen dateren van de zomer van het jaar 1868, had de première pas drie jaar later plaats, op 18 oktober 1871. Brahms had vooral een probleem om een bevredigend slot te vinden, want hij wenste niet te eindigen op een brutale pessimistische noot. Hij vond een oplossing in een instrumentaal naspel als variante van de orkestinleiding, die de wereld van ‘de hemelingen’ oproept. In een brief aan een vriend schreef hij dat hij onmogelijk kon afsluiten met het koor aan het slot van de derde strofe. Het tekstloze naspel roept het voor de mens illusoire en onbereikbare geluk van de goden op; het staat voor de door Brahms gepropageerde ‘absolute’ muziek (zonder duidende tekst) die zin geeft aan het menselijk bestaan. Met andere woorden: de kunst als religie, alweer een typisch romantisch antwoord op de vraag naar de zin van het leven.
Schicksalslied voor koor en orkest, opus 54
Het werk is logisch opgebouwd op basis van de structuur van het gedicht:
De wereld van de goden (strofe 1 en 2):
Orkestraal voorspel (0:06)
A: strofe 1, Ihr wandelt (2:17)
A’ (= A gevarieerd): strofe 2, Schicksallos (5:24)
De wereld van de mensen (strofe 3)
B: strofe 3, Doch uns ist gegeben (8:05)
B’ (= B gevarieerd): herhaling strofe 3 (9:36)
Orkestraal naspel (12:53-15:27)
Door de herhaling van strofe 3 is het B-gedeelte qua lengte en impact ongeveer gelijkwaardig aan de eerste twee strofen.
Â
A – A’
‘Langsam und sehnsuchsvoll’ noteert Brahms bij het begin van de magnifieke orkestrale inleiding (0:06). Het tempo is adagio. Voor het oproepen van de absolute hemelse rust en schoonheid spelen de strijkers in A en A’ met demper (con sordino). Bij de violen, die de hoofdmelodie uitvoeren, schrijft Brahms nog uitdrukkelijk espressivo voor. Trompetten en trombones pauzeren. De dynamiek is piano. Gedempte strijkers, houtblazers, hoorns en pauken creëren aldus een ingetogen sfeer van gelukzaligheid.
De blazers begeleiden piano dolce de alten van het koor die de eerste verzen (Ihr wandelt ... Genien) voordragen (piano sempre dolce) (2:17). Dan nemen het volstemmige koor en de strijkers over (2:42).
Het koor en het voltallige orkest vertolken de Glänzende Götterlüfte, maar nog steeds overwegend molto piano en piano dolce (3:13). Op wie die Finger spelen de eerste violen een mooie tegenpartij, terwijl de andere strijkers in arpeggioakkoorden een aangetokkelde harp nabootsen (4:03). Bij de herhaling komen de cello’s even op het voorplan: een fijne vondst (4:21). De dynamiek neemt toe tot forte op heilige, waarna tot slot van de eerste strofe de zachte dynamiek terugkeert. Na een korte overgang door de blazers volgt, aangekondigd door de koperblazers (5:12), de tweede strofe als muzikale variant van de eerste (5:23), met hier en daar eigen accenten, zoals het nog zachtere slot op blicken in stiller ewiger Klarheit (7:01).
Â
B
Als overgang naar strofe 3 herneemt Brahms de beginmaten van de orkestrale inleiding (7:27), waarna dreigende trombones een totaal tegengestelde sfeer aankondigen (7:57). De strijkers verwijderen de dempers (senza sordini). Het metrum verandert van 2/4 naar 3/4. Het tempo versnelt van langzaam naar snel (allegro). De dynamiek wordt forte.
Het orkest breekt los in een kolkende stroom, ondersteund door scherpe dissonanten in de koperblazers (8:06). Het koor valt snel in met een heftige op- en neergaande melodie op Doch ist uns gegeben (8:14).
Vallende octaven accentueren es schwinden, es fallen (8:22). Vanaf blindings drijft Brahms de dynamiek op tot fortissimo (8:33). Het water dat van klip naar klip rolt (wie Wasser) wordt plastisch voorgesteld door krachtige accenten en rusten tussen elke lettergreep (8:46). Vanaf hier neemt de dynamiek af, via forte naar piano op de steeds langzaam dalende melodie op ins ungewisse hinab (9:06).Â
Â
B’
In een met spanning geladen orkestraal tussenspel (9:14) zwakt de dynamiek nog verder af tot pianissimo, waarna het koor begint aan de tweede voorstelling van de derde strofe (Doch uns ist gegeben), nu echter niet in een radeloze uitbarsting, maar zacht (piano espressivo) en aarzelend (9:37). De lijdende mens lijkt uitgeraasd, maar bij de herhaling van Doch uns ist gegeben volgt een nieuwe felle opflakkering (11:04), die blijft aanhouden en waar ook het over de klippen neerstortende water nogmaals opduikt (11:36). De razernij gaat door, tot in het laatste vers op ins ungewisse hinab de muziek langzaam uitsterft (11:55) tot een absolute stilte met alleen nog enkele pianissimo-paukenslagen (12:48).
Wat volgt is het heerlijke, hoopgevende orkestrale naspel (12:54): de liefde voor de kunst, als rustplaats en ersatz voor de hemelse geneugten, overwint – en hoe! Het tempo vertraagt tot adagio, de dynamiek is pianissimo sempre, het metrum wordt weer binair (C of 4/4) en – het mooiste van al – een solofluit herneemt in de hoogte de aanvangsmelodie van de orkestrale inleiding, waarna de violen nog even het voortouw nemen en de muziek uitsterft in een onwezenlijk visioen: de violen stijgen naar een hoogtepunt (14:57). Terwijl deze verwijlen op een hoge toon stijgen de blazers (hoorns, klarinetten en dwarsfluiten) mee op naar het
’himmlische’ (15:08-15:25) ...Â
Brahms is een ernstige, diepzinnige en zowel voor zichzelf als voor de luisteraar veeleisende componist die geen compromissen sluit. Hij zette zich af tegen de in zijn tijd heersende nieuwlichterij van de ‘programmatische’ muziek, waar elke noot leek te moeten verwijzen naar iets buitenmuzikaal. Al was zijn muziek uiteraard geïnspireerd op persoonlijke ervaringen, hij mijdt bewust autobiografische ontboezemingen. Brahms, beladen met het etiket van de ‘klassieke romanticus’, hield vast aan abstracte genres als sonate, symfonie, concerto en kamermuziek, die hij verrijkte met onsterfelijke meesterwerken. In zijn overweldigende vocale muziek (de hoofdbrok van zijn productie) sprak hij een algemeen menselijke taal, muzikaal geënt op de tradities van Haendel en Bach, maar doordrongen van een onmiskenbare romantische ondertoon. Hij slaagde erin oud en nieuw organisch te synthetiseren zonder excessen of effectjagerij ... ‘Aimez-vous Brahms?’
Â
Ignace Bossuyt
Â
Uitvoering:
https://www.youtube.com/watch?v=6jB3CFuSrOU – hgr-Sinfonieorchester, WDR Rundfunkchor, o.l.v. Andrés Orozco
Â
Partituur op www.imslp.org.
Â
De vertaling van Hölderlins Schicksalslied werd overgenomen uit de anthologie De mooiste van Friedrich Hölderlin, samengesteld door Koen Stasijns en Ivo van Strijtem, en vertaald door Erick Derycke en Geert van Istendael, Tielt-Amsterdam, 2010, p. 32-33. Met een verhelderend voorwoord van Bart Philipsen, gewoon hoogleraar Duitse Literatuur aan de KULeuven.
Caspar David Friedrich
Het orkest zet in. Je wordt vanaf de eerste tonen meegevoerd. Het wordt een intens verhaal van tegenstellingen: rust en onrust, lijden en ondanks alles hoop. De dichter Hölderlin geeft aan Brahms de woorden, Brahms zoekt de verklanking. Caspar David Friedrich geeft ons de beelden die beide werelden met elkaar verbinden.
De schilderijen van de Duitse Caspar David Friedrich (1774-1840) zijn stuk voor stuk meesterwerken van de romantiek. De schilder gaat op zoek naar een beeldtaal voor krachtige emoties en verbeelding. Hij schildert vanuit zijn eigen innerlijke wereld en verwoordt het als volgt:
De schilder moet niet alleen schilderen wat hij voor zich heeft, maar ook wat hij in zichzelf ziet.
Â
Caspar David Friedrich wordt in 1774 in Greifswald geboren en sterft in 1840 in Dresden. Hij is een tijdgenoot van de dichter Hölderlin (1770-1843). Caspar die het zesde kind van tien kinderen was, werd streng opgevoed volgens de Lutherse waarden en normen. Als hij zeven jaar oud is, verliest hij zijn moeder en wat later een zus. Ook zijn broer sterft in moeilijke omstandigheden. Deze tragiek zal in zijn werk weerklank vinden. Na een basisopleiding tekenen studeert hij vier jaar aan de Kunstacademie te Kopenhagen en vestigt hij zich in Dresden waar hij zijn hele leven zal blijven wonen. Hij wordt er docent landschapsschilderkunst aan de Kunstacademie. Wanneer hij in 1835 een beroerte krijgt, herstelt hij niet volledig en een tweede beroerte wordt hem fataal. Â
Friedrich kan beschouwd worden als een echte romanticus, wat zich vertaalt in de thematiek van zijn werken. Zijn landschappen weerspiegelen zijn gemoedstoestand, zijn zoektocht naar filosofische zingeving en het schijnbaar eindeloos wachten op een antwoord. Dit antwoord zoekt hij niet in een bepaalde religieuze leer maar eerder in pantheïstische beschouwingen.
Drie werken van Friedrich naast Hölderlin en Brahms.
Het schilderij De monnik bij de zee (1808-1810) dompelt ons onder in de leefwereld van de schilder. Een eenzame monnik staat op het strand aan de waterlijn. Hij lijkt als het ware opgenomen in de onmetelijkheid van de natuur. De donkere kleur van het water loopt geleidelijk over in de kleur van de wolken. Er hangt een lage mist die langzaam optrekt, totdat de hemel opklaart. De dichter Hölderlin verplaatst zich in het eenzame gevoel van de monnik en schrijft over Friedrichs schilderijen:
zo ijzig als mijn hemel is, zo versteend ben ik.Â
Laat ons bij dit werk ook de woorden van Helene-Marie von Kügelgen (1774-1842) citeren. Zij is de echtgenote van de romantische schilder Gerhard von Kügelgen die bevriend is met Friedrich. Hij maakt in 1808 het bekende portret van Friedrich. Wanneer Helene-Marie De monnik bij de zee ziet, voelt ze de tegenstelling tussen de rust van de natuur en het eenzame lot van de mens aan.
Een weids oneindig luchtruim. De hemel is zuiver en onverschillig rustig, geen storm, geen zon, geen maan, geen onweer . Op de eeuwige zeespiegel ziet men geen boot, geen schip, niet eens een zeemonster, en in het zand kiemt ook geen groene halm, alleen enkele meeuwen fladderen rond en maken de eenzaamheid nog eenzamer en groter.
In 1818 schildert Friedrich één van zijn beroemdste schilderijen: De wandelaar boven de nevel. Het werk dat behoort tot de topstukken van de Kunsthalle te Hamburg, laat weinig bezoekers onberoerd. Een man, met in zijn rechterhand een wandelstok, staat op een rotspunt en kijkt uit over een mistige vallei. Hier en daar doorbreken enkele bergtoppen en boomkruinen de mistlagen. Het zijn vooral die mistslierten die de oorverdovende stilte van de natuur naar de toeschouwer overbrengen. En die toeschouwer is in de eerste plaats de wandelaar, maar evenzeer wijzelf. De rugfiguur geeft weinig persoonlijke gegevens vrij en nodigt ons uit om samen met hem alles vanop de rotspunt te overschouwen. Â
Â
De sfeer die in Brahms’ Schicksalslied wordt opgeroepen, zien we in deze twee schilderijen verbeeld. Er is de rust van de eerste twee strofen in de woorden van Hölderlin en in de rustgevende lyriek die we in de muziek van Brahms horen. Daarnaast zijn er de figuren van zowel de monnik als de wandelaar die beiden afwachten op wat komen gaat. We vinden hier zowel rust als onderhuidse dreiging.
Â
In de derde strofe van het lied barst het drama los. Er is dreiging alom en de mens wordt geconfronteerd met het noodlot. Ook deze deining van het leven heeft Caspar David Friedrich meegemaakt. Door een traumatische ervaring in zijn jeugd heeft hij zelf de vernietigende kracht van de natuur ervaren. Immers, op 13-jarige leeftijd zakt hij bij het schaatsen door het ijs. Hij wordt gered door zijn broer, die daarbij zelf verdrinkt. Dit levenslange trauma zal er voor zorgen dat de natuur in zijn werken niet altijd de rustige levensgezel is (zie dialoog reeks I nr. 5).
In zijn werk De ijszee (1823-1824) voert de dreiging de hoofdtoon. Het noodlot heeft toegeslagen. Rechts zien we wat er overblijft van een gekapseisd schip: een stuk zeil, een kapotte mast en de romp die nog niet door de ijsschotsen is verpletterd. Vlak voor de romp van het schip zien we nog de zeeman die een houvast zoekt. De grillige vormen schieten als puntige pijlen de hoogte in. Op de voorgrond overheersen oker, groen en geel. Vooral echter de koele witte en blauwe tinten brengen de gevoelstemperatuur van het werk stevig onder nul.
Tot op de dag van vandaag werkt dit schilderij inspirerend. Sinds 2010 vind je op de Bjørvika-fjord in Oslo, tegenover het indrukwekkend operagebouw, de Deichmann-bibliotheek en het nieuw Munchmuseum, de permanente installatie She Lies van Monica Bonvicini. Deze kunstenares wordt in 1965 in Venetië geboren en woont en werkt in Berlijn. She Lies is een drijvende monumentale sculptuur, opgebouwd uit roestvrij staal en glazen panelen (12 x 17 x 16 m). Door de getijden in de fjord is de sculptuur voortdurend in beweging en draait rond haar eigen as. Daardoor ontstaan steeds wisselende reflecties op de spiegelende en halftransparante oppervlakken. Dit werk is een driedimensionale interpretatie van De ijszee van Friedrich. Bonvicini brengt vooral de enorme ijsbergen van Friedrichs werk in herinnering en symboliseert hiermee de kracht (en pracht) van de Noorse natuur. Tegelijkertijd wil Bonvicini met dit werk ook reflecteren over verandering, verlangen en hoop. Zeker de Bjørvika-fjord, waar dit werk geplaatst is, staat symbool voor al deze ideeën. Hier is in de voorbije jaren een nieuw stuk Oslo tot stand gekomen.
Â
Deze sculptuur sluit dan ook mooi aan bij het hoopgevende orkestrale naspel van Brahms’ Schicksalslied. In de muziek keert na de onrust van de derde strofe de rust terug. Als de storm is gaan liggen, dobbert Bonvicini’s installatie in alle rust verder.
Â
 Jo Haerens
Â