top of page

Parnassus

nr.

9

Hesiodos, Theogonia en andere Griekse mythen

François Couperin

Raffaello Sanzio

'Apollo', detail uit 'Parnassus', fresco van Rafaël (1511), Stanza della Segnatura, Estancia del Sello, Palazzo Apostolico, Vaticaans museum, CC0 via Wikimedia Commons.



Le Parnasse ou l’apothéose de Corelli - François Couperin

Ik ben gecharmeerd door de werken van Corelli. Zolang ik leef zal ik ervan houden, zoals van die van Mijnheer de Lulli. Ik heb het aangedurfd een werk te componeren in de aard van Corelli. Ik liet het uitvoeren in de concertzaal waar ik de werken van Corelli had beluisterd. Bewust van de strengheid waarmee de Fransen altijd buitenlandse nieuwigheden beoordelen, en mezelf uitdagend, heb ik me met een leugentje om bestwil een goede dienst bewezen. Ik deed alsof een familielid, dat ik effectief heb bij de koning van Sardinië, mij een sonate had gestuurd van een nieuwe Italiaanse componist. Ik herschikte de letters van mijn naam, zodanig dat ze een Italiaanse naam vormden die ik in de plaats zette. De sonate werd bijzonder enthousiast onthaald. Ik zal maar voorbijgaan aan de lovende commentaar. Het was voor mij echter een aanmoediging. Ik componeerde nog andere sonates en mijn gefingeerde geïtalianiseerde naam bezorgde mij een groot applaus.  Gelukkig kenden mijn sonates achteraf voldoende succes zodat mijn leugentje me niet deed blozen. Ik heb mijn eerste sonates vergeleken met die welke ik sindsdien heb gecomponeerd en ik heb er niet veel aan veranderd of toegevoegd.


Aan het woord is François Couperin (1668-1733), die in het voorwoord van zijn verzameling instrumentale muziek Les Nations: Sonates et suites de simphonies en trio uit 1726 eens te meer een lans breekt voor de kamermuziek van de Italiaanse violist en componist Arcangelo Corelli (1653-1713). Corelli was in Italië het boegbeeld van de instrumentale muziek op het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw. Zijn oeuvre bleef beperkt tot zes opusnummers, maar zijn invloed is moeilijk te overschatten, niet alleen in Italië zelf, maar ook in Frankrijk, Duitsland en Engeland. In Frankrijk stond men echter aanvankelijk weigerachtig, en soms zelfs vijandig tegenover de muzikale import uit het buitenland, al begon het tij geleidelijk aan te keren. Couperin was op dit vlak een pionier, al blijkt uit het citaat dat hij toen toch nog diplomatisch te werk ging door een werkje van hemzelf te laten uitvoeren alsof het door een Italiaan was geschreven! Het tijdstip - het laatste decennium van de zeventiende eeuw - was toen nog delicaat om zich in het openbaar als een verdediger van de Italiaanse muziek te profileren.


Corelli staat terecht te boek als de vertegenwoordiger bij uitstek van de triosonate (sonata a tre), een meerdelige compositie voor twee violen en basso continuo. Met zijn opus 1 tot opus 4 componeerde hij vier cycli van telkens twaalf triosonates, die in Rome werden uitgegeven tussen 1681 en 1694. Het aantal delen van een triosonate was niet strikt bepaald. Het genre omvat tot twee types: de ‘ernstige’ sonata da chiesa (lett.:’kerksonate’), bestaande uit ‘abstracte’ bewegingen, met tempoaanduidingen die varieerden van zeer traag tot zeer snel (grave, largo, adagio, andante, allegro, vivace en presto), en de ‘lichtere’ sonata da camera (‘kamersonate’), met dansen of aan de dans verwante stukken. De meest courante danstypes waren allemanda, corrente, giga, gavotta en sarabanda. Het karakter van elk deel werd bepaald door het tempo, de melodische opbouw, het metrum (twee- of drieledig), het ritme en de harmonie. Corelli’s opus 1 en 3 zijn sonate da chiesa, opus 2 en 4 sonate da camera.


Centraal staat het dialogerend spel tussen de twee violen, ondersteund door de basso continuo, die niet altijd een puur begeleidend functie heeft, maar zich ook geregeld als zelfstandige partner bij de dialoog van de violen voegt. Van extreem virtuoos spel is er bij Corelli geen sprake. De snelle delen munten uit door ritmische vitaliteit, de trage door lyrisch-melodische ontplooiing.


Zowel aan Corelli als aan Lully bracht François Couperin hulde in twee uitgebreide composities waarin hij hen laat opklimmen tot de Parnassus, de goddelijke berg uit de oudheid, waar Apollo, beschermheer van spel, zang, muziek en dans, en zijn zusters, de negen Muzen, verblijven. Zij vertegenwoordigen de verschillende uitingen van de wetenschap, de muziek en de literatuur. Op de Parnassus was ook de stad Delphi gelegen, waar het beroemde orakel van Apollo gevestigd was. Zie ook de muziekdialoog uit reeks 1, n° 36, over Monochromie bij Stravinsky en in de beeldende kunst en Stravinsky's Apollon musagète.


Wie als kunstenaar letterlijk de hoogste toppen scheert, bereikt de volmaaktheid die heerst op de Parnassus. Gradus ad Parnassum (‘De weg naar de Parnassus’): zo betitelde Johann Joseph Fux (1660-1741), kapelmeester aan het Habsburgse keizershof in Wenen, zijn gezaghebbend theoretisch traktaat uit 1725 over het contrapunt, waarvan hij de principes stap voor stap systematisch uiteenzet. Wie qua pianotechniek de hoogste top wenste te bereiken, kon zich een eeuw later laven aan de honderd ‘études’ die de Europees befaamde pianist Muzio Clementi (1752-1832) tussen 1817 en 1826 in drie volumes onder de titel Gradus ad Parnassum publiceerde. In 1734 inspireerde de Parnassus Georg Friedrich Haendel (1685-1759). Hij componeerde in dat jaar een feestelijke ‘seranata’ voor het huwelijk in Londen van Willem IV van Oranje en Anna van Hannover, de dochter van koning George II en een van Haendels steunpilaren voor de promotie van zijn muziek. Het werk droeg de titel Parnasso in festa. De centrale figuur is de god Apollo, leider van de Muzen. Haendel introduceert drie Muzen: Clio, de muze van de geschiedenis, Calliope, de muze van de epische poëzie en de moeder van Orpheus (Orfeo), en Euterpe, de muze van het fluitspel en van de lyrische poëzie. Ook Orfeo zelf, zoon van Apollo en Calliope, als mythische zanger het klassieke symbool van de kracht van de muziek, treedt op.


In 1724 verscheen in Parijs Couperins hulde aan Corelli, getiteld Le Parnasse ou l’apothéose de Corelli. Grande Sonade, en Trio, als laatste compositie in de uitgave met de sprekende titel Les goûts-réünis.  Onder ‘de verenigde smaken’ verstond hij de evenwaardige waardering van zowel de Italiaanse als de Franse muziek, met beoefening van genres die typisch waren voor elk van beide muzikale tradities (zoals de Italiaanse triosonate), de stilistische overname van beider stijl en ook de vermenging in een en hetzelfde werk van kenmerken van beide. In het Duitse taalgebied werd deze tendens bekend als ‘vermischter Geschmack’, met de muzikale kameleon Georg Philipp Telemann (1681-1767) als een van de ferventste propagandisten.


Couperin treedt in het voetspoor van Corelli doordat hij in Le Parnasse het genre van de triosonate – het type sonata da chiesa – overneemt (betiteld als sonade en trio). Typisch Frans is de programmatische inslag, waarbij elk van de zeven delen een karakteriserende titel krijgt, zodat we de opgang van Corelli naar de Parnassus kunnen volgen. Wat vooral opvalt, en wat deze verfijnde muziek inhoudelijk zo rijk maakt, is de gelijkwaardigheid van de drie partijen: de twee bovenstemmen én de basso continuo dialogeren meestal als evenwaardige partners. Couperin voorziet voor de bovenstemmen meerdere bezettingsmogelijkheden (‘a l’usage de toutes sortes d’instrumens de Musique’), zoals twee violen, twee traverso’s, twee viola da gamba’s of een combinatie (zoals viool en traverso), eventueel twee klavecimbels.

 

Corelli’s triosonates van het type da chiesa zijn overwegend vierdelig, volgens het schema langzaam – snel – langzaam – snel (LSLS). Couperin breidt de vier delen echter uit tot zeven.

De drie aanduidingen van timing verwijzen naar de drie uitvoeringen (Musica ad Rhenum, Voyage Sonique en Gli Incogniti).


1. Corelli au pied du Parnasse prie les Muses de le recevoir parmi elles - Corelli smeekt aan de voet van de Parnassus de Muzen om hem in hun gezelschap op te nemen.


Bij het eerste deel noteert Couperin: gravement, wat correspondeert met grave bij Corelli: letterlijk ’ernstig, waardig’, dus in een traag tempo, die uiteraard past bij de smeekbede. De dialoog speelt zich hier vooral af tussen de twee bovenstemmen, waarbij Couperin zijn Franse natuur niet verbergt: let op de versieringen, de ornements, aangegeven door een speciaal teken boven de noot. Typisch Italiaans is dan wel de zogenaamde ‘gaande bas’: de basso continuo verloopt nagenoeg constant in een doorlopende achtste notenbeweging.

 

2. Corelli charmé de la bonne réception qu’on lui fait au Parnasse, se marque sa joye. Il continue avec ceux qui l’accompagnent (1:33 / 1:55 / 1:52) - Corelli is gecharmeerd door de ontvangst die hem op de Parnassus te beurt valt. Hij toont zich erg verheugd. Samen met zijn gezellen zet hij zijn weg voort.


Zoals verwacht is het tweede deel snel, aansluitend bij de vreugde om zijn onthaal: Couperins gayment komt overeen met Corelli’s allegro, letterlijk ‘blij’, en de  gebruikelijke aanduiding voor een snel tempo. De 6/8e maat zorgt voor het dansante karakter van de muziek. Hier is de continuo al veel meer betrokken bij de interactie.

 

3. Corelli buvant à la Source d’Hypocréne ; sa troupe continue (3:39 / 4:08 / 3:57) - Corelli drinkt van de bron Hypocrene. Zij gaan verder.


De Hypocrenebron is gelegen op de berg Helikon, een andere berg die als verblijfplaats van de muzen geldt. Zij staat symbool voor de artistieke creativiteit en wie ervan drinkt krijgt inspiratie. Ovidius vermeldt ze in zijn Metamorphosen (V, 256-268). De bron ontstond door een hoefslag van Pegasus, het gevleugelde paard van de Muzen. De godin Minerva (Athena bij de Grieken) gaat op bezoek bij de nieuw ontstane bron. Ovidius schrijft:

Deze [Minerva] bewondert lange tijd de bron, de vijver

die door hoefslag is gevormd, bekijkt rondom het overoude

geboomte en de grotten, al die planten, rijk in bloei,

en prijst de Muzen evenzeer gelukkig om hun woonplaats

als om hun werk. (V, 264-268).


Hier wordt de muziek iets meer programmatisch, aansluitend bij de titel. De golvende inzet in achtste noten, die verhuizen van de ene naar de andere partij, imiteren het stromende water van de bron. Het tempo is modérément, het equivalent van moderato (‘matig snel’). Couperin noteert nadrukkelijk: ‘notes égales et coulées’, ‘gelijke en gebonden noten’. Hij wilde de typische Franse uitvoering van notes inégales vermijden, waarbij noten die als van gelijke lengte zijn genoteerd toch ritmisch verschillend worden uitgevoerd (namelijk telkens een verlenging van de eerste van twee gelijke noten). Coulé staat voor het Italiaanse legato en verwijst hier bovendien naar het stromende water.

 

4. Entouziasme de Corelli causé par les eaux d’Hypocréne (5:11 / 6:34 / 6:04) - Het water van de bron Hypocrene brengt Corelli in vervoering.


Het tempo vivement (vivace bij Corelli) en de ritmische ‘drive’ spreken voor zichzelf.

 

5. Corelli après son entouziasme s’endort ; et sa troupe joue le Sommeil suivant très doux (6:08 / 7:42 / 7:05) - Na deze heerlijke vervoering valt Corelli in slaap. Zijn gezelschap speelt zeer zacht de hiernavolgende Sommeil.


We zijn weer in de typische Franse sfeer met een sommeil, een van de meest geliefde scènes in de Franse opera. Ook hier noteert Couperin: les notes égales et coulées.

 

6. Les Muses réveillent Corelli, et le placent auprès d’Apollon (7:42 / 9:11 / 9:19) - De muzen wekken Corelli en laten hem plaats nemen naast Apollo.


Een dansant vivement in de maat van drie.

 

7. Remerciment de Corelli (8:20 / 10:02 / 9:59) - Corelli bedankt met een vrolijke (gayment), maar kunstige fuga waarmee hij de inspiratie, hem door de bron Hypocrene toebedeeld, met overtuiging demonstreert.

 

In 1725, een jaar na Le Parnasse,  publiceerde Couperin zijn nog sterk uitgebreider Concert instrumental sous le  titre d’Apothéose, Composé à la mémoire immortelle de l’incomparable Monsieur de Lully, waarin Corelli en Lully samen op de Parnassus worden ontvangen en gehuldigd.


Uitvoering:

  1. https://www.youtube.com/watch?v=GpXJ9iH314M – Musica ad Rhenum, o.l.v. Jed Wentz, met meeschuivende partituur uit de mooie originele uitgave van 1724 (viool, traverso, basso continuo)

  2. https://www.youtube.com/watch?v=HxDt-LL9hpw – live-uitvoering door het ensemble Voyage Sonique (twee violen, basso continuo)

  3. https://www.youtube.com/watch?v=NhlyU5clLSA – Gli Incogniti, o.l.v. Amandine Beyer

 

Partituur: https://imslp.org/wiki/Les_go%C3%BBts-r%C3%A9unis%2C_ou_Nouveaux_concerts_(Couperin%2C_Fran%C3%A7ois) – originele partituur, p. 60-76.

 

Ignace Bossuyt

Parnaso, Raffaelo Sanzio


'Estancio del Sello, Stanza della Segnatura', Rafaël, Palazzo Pontifici,Vaticaans museum, CC BY-SA 3.0 foto van 0ro1 via Wikimedia Commons. Rechts het fresco van Rafaël 'De School van Athene', links het fresco 'Parnassus'

Wellicht de meest geroemde Parnassusberg in de beeldende kunst vinden we in de pauselijke Stanza della Segnatura te Rome. Als een van de zalen van het huidige Vaticaans Museum krijgen we er een staaltje te zien van de ambitie van paus Julius II (1443-1513) om zijn macht te etaleren en zich tevens te profileren als een man van wijsheid en inzicht.


We staan in de voormalige bibliotheek van paus Julius II. Bij zijn aanstelling tot paus in 1503 verliet hij de salons van zijn voorganger Alexander VI Borgia en zocht een nieuwe residentie binnen het grote pauselijk paleis te Rome. Ook de bibliotheek, tevens privékantoor van de paus, kon niet ontbreken. De Stanza della Segnatura zou voor hem een plaats worden waar niet alleen boeken hem tot inspiratie dienden, maar waar hij zich liet omringen door de wereld van filosofie, theologie, poëzie en rechtsleer.


De zaal ontleende tevens haar naam aan de hoogste rechtbank van de Heilige Stoel, de Segnatura Gratiae et Iustitiae, die werd voorgezeten door de paus en rond het midden van de 16e eeuw in deze zaal bijeenkwam.


In de herfst van 1508 ontbood de paus niet alleen Michelangelo naar Rome, maar eveneens de jonge schilder Rafaël Santi (Raffaelo Sanzio in het Italiaans) (1483-1520). Donato Bramante (1444-1514), de nieuwe bouwmeester van de Sint-Pieter had de paus attent gemaakt op dit jong talent. Rafaël was op dat ogenblik werkzaam in Firenze en had eerder opleiding genoten bij zijn vader in zijn geboortestad Urbino en in Perugia bij Perugino. Eenmaal in Firenze werd Rafaël onder impuls van de trendzetters Leonardo da Vinci (1452-1519) en Michelangelo (1475-1564) meegezogen in de vernieuwingen van de hoogrenaissance.


Julius II vertrouwde de jonge Rafaël toe de pauselijke vertrekken met fresco’s te beschilderen volgens een welomschreven inhoudelijk plan. Door de omvang van de werken riep Rafaël de hulp in van assistenten en leerlingen. Immers, toen de paus bij het zien van het eerste fresco De School van Athene (ook in de Stanza della Segnatura) helemaal overtuigd was, gaf hij Rafaël de leiding, niet alleen over de decoratie van deze zaal, maar ook over de aankleding van nog drie andere vertrekken van zijn residentie. De pauselijke waardering voor Rafaël werd in 1509 gehonoreerd met een jaarlijkse vergoeding en een benoeming in de rangorde van pauselijke hoveling en curriebeambte.


Zoals reeds gezegd lag het inhoudelijk programma van de fresco’s in de Stanza della Segnatura vast. We mogen ervan uitgaan dat de schilder advies kreeg van een theoloog. Julius II wilde in deze zaal immers uitpakken met kennis van “waarheid, goedheid en schoonheid”. Vier fresco’s zijn in deze zaal te bewonderen: Het Dispuut van het Heilig Sacrament (theologie - bovennatuurlijke waarheid), De School van Athene (filosofie - rationele waarheid), Kardinale Deugden (het goede). De schoonheid tenslotte vinden we terug op de Parnassusberg met Apollo en de Muzen.


 

Parnassusberg

Rafaël begon wellicht eind 1509 te schilderen aan het fresco van de Parnassusberg. Het was hét iconografisch thema bij uitstek om de interesse voor de antieke cultuur te koppelen aan de idealen van de hoogrenaissance. Ook Julius II kon zich als kunstmecenas vereenzelvigen met deze plek.


Centraal op het tafereel zit Apollo met zijn lira da braccio. Rondom hem staan de 9 muzen en 18 Griekse, Latijnse en Italiaanse schrijvers. Het getal negen speelt een belangrijke rol en zelfs in die mate dat de traditionele 7 snaren van Apollo’s instrument met twee snaren werd aangevuld. Giorgio Vasari (1511-1574) beschreef in zijn vermaarde biografie van kunstenaars ook het werk van Rafaël en identificeerde enkele schrijvers. Onder hen: Ovidius, Vergilius, Ennius, Tibullus, Catullus, Propertius, Homerus, Sappho, Dante, Petrarca en Boccaccio.


Links op het fresco herkennen we Dante met de lauwerenkrans en de blinde Homerus. Daarachter de gelauwerde Vergilius die in Dantes Divina Commedia de mensheid mee begeleidt naar de hel. Schuin voor Homerus zit een jongeling, de dichter Quintus Ennius, aandachtig te luisteren en lijkt met pen en papier de verhalen te willen opschrijven.


Voor de typering van Homerus inspireerde Rafaël zich wellicht op de Laocoön (40-20 v Chr). Het beeld van Laocoön en zijn zonen was in 1506 ontdekt door de wijnbouwer Felis de Fredis die een ingestorte kelder onder zijn wijngaard aan het uitgraven was. Het indrukwekkende beeld inspireerde tal van renaissance kunstenaars waaronder ook Michelangelo en Rafaël.


Details uit 'Parnassus' van Rafaël, met links Sappho, in het midden Kalliope en rechts Terpsichore en Thalia.

Sappho, de lyrische dichteres, zit onderaan links neer op een rots en toont haar naam geschreven op een banderol. Ze wordt vaak de tiende muze genoemd en vindt haar plaats tussen de dichters en schrijvers, eerder dan bij de muzen. Apollo wordt rechts geflankeerd door de zittende Kalliope. Zij is de muze van het heroïsch epos, de filosofie en de retoriek en draagt hier haar bazuin als attribuut. Links van Apollo zit in een blauw gewaad Terpsichore, de muze van de dans en de lyrische poëzie met een lier als attribuut. Tussen de muzen aan de linkerkant van Apollo herkennen we Thalia, de muze van de komedie met een masker in haar hand.


Apollo en de muzen: bij hen wil Corelli vertoeven. De Parnassusberg: een plaats van inspiratie en schoonheid.




Montparnasse


Kom je nog eens in Parijs, denk er dan aan bij het doorkruisen van de wijk Montparnasse. In de 17de eeuw zochten studenten op een Parijse heuvel een onderkomen en lazen elkaar gedichten voor. Daar ontstond de wijk Montparnasse met Apollo en de muzen in gedachte. Echter, een stad evolueert: in de 18de eeuw verdween de heuvel en maakte plaats voor Boulevard Montparnasse. Maar de geest van inspiratie en muzen bleef er rondwaren. Tal van kunstenaars kwamen er wonen en werken. Apollo en de muzen bleven inspireren!


Jo Haerens



Klik op de foto's om de galerij en de legendes te zien.

bottom of page