Antigone und Oedip
Met zijn ca. 600 liederen wordt Franz Schubert (1797-1828) terecht als ‘de vader van het Duitse romantische lied’ beschouwd. Niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief overvleugelde hij al zijn voorgangers en tijdgenoten, Mozart en Beethoven inbegrepen, in wier oeuvre het lied slechts een marginale rol speelde.
Als liedcomponist kwam Schubert al ter sprake in muziekverhaal 7 uit de eerste reeks, waar het grandioze slotlied De Leiermann van zijn cyclus Winterreise in detail werd besproken. Ik herneem hier enkele belangrijke kenmerken.
Schubert grootste verdienste bestaat er in dat hij een volmaakte fusie realiseerde tussen de verbale en de muzikale component. De pianopartij is niet louter begeleidend, maar zij intensifieert – toonschilderend of emotioneel – de psychologische inhoud van de tekst die de vocale partij voordraagt. De zangstem declameert als het ware de poëzie, maar Schubert zet die voordracht om in melodische frasen die zijn onuitputtelijk lyrisch talent verraden.
Zijn werk bevat zowel afzonderlijke liederen als cycli. Uit 1823 dateert de bundel Die schöne Müllerin, in 1827 gevolgd door Die Winterreise, beide op teksten van Wilhelm Müller die er twee typisch romantische thema’s aansnijdt: zelfdoding in Die schöne Müllerin en extreme eenzaamheid na een ongelukkige liefde in Winterreise. In 1829 verschenen postuum, onder de titel Schwanengesang, veertien late liederen op teksten van Ludwig Rellstab en Heinrich Heine.
Voor niet minder dan 47 liederen selecteerde Schubert verzen van zijn jeugdvriend Johann Mayrhofer, een tragische figuur die zich in 1836, als 49-jarige, het leven benam. In 1820 werd hij in Wenen een van de censoren onder het strenge, autoritaire bewind van kanselier Klemens von Metternich, een aanstelling die hem van zijn vrienden vervreemdde. Hij had een voorliefde voor gedichten geïnspireerd door de Griekse oudheid, waarin hij als student was ingewijd. Johannes Brahms noemde hem de ‘ernsthafteste’ van de zogenaamde Schubertkreis van poëten en literatoren. Zijn gedichten zijn vaak doordrenkt van een inktzwart pessimisme, met thema’s zoals afkeer van de wereld, verlangen naar de dood als verlossend einde, en de onmacht en nietigheid van de mens.
Tekenend voor deze thematiek is het gedicht Antigone und Oedip (D542), dat Schubert in 1817 op muziek zette. Het is in feite een dramatische scène waarin eerst Antigone en dan haar vader Oedipus aan het woord komen. Het thema is ontleend aan het verhaal van Oedipus, koning van Thebe, die na de gruwelijke ontdekking dat hij buiten zijn weten om zijn vader Laios had vermoord en met zijn moeder Iokaste was gehuwd, zichzelf de ogen uitstak. Iokaste pleegde zelfmoord en Oedipus werd uit Thebe verbannen. Na omzwervingen samen met zijn dochter Antigone kom hij aan in de tempel van de Erinyen (of Wraakgodinnen) in Kolonos. Het bloedstollend levensverhaal van Oedipus is vooral bekend uit twee tragedies van de Griekse auteur Sofokles: Oedipus koning en Oedipus in Kolonos.
Antigone smeekt de goden te mogen sterven in plaats van haar vader. Na een droom over zijn koningschap voelt Oedipus zijn einde naderen.
Aansluitend bij de opbouw van de tekst bestaat het lied uit drie fragmenten:
Antigones gebed tot de goden (Ihr hohen Himmlischen...alten Hain, strofen 1-3).
Het korte tweede onderdeel is verhalend: Antigone spreekt over haar vader, die droomt, wakker wordt en ontzet rechtspringt (Was seufzt...er spricht, strofe 4).
Oedipus vertelt van zijn droom en reflecteert over zijn levenseinde (Ich träume... abgetan, strofen 5-7).
1. Antigone
Strofe 1 (Ihr hohen Himmlischen... Seele wehn). Antigone smeekt de goden om een gebaar van troost voor haar vader. Op een rustige arpeggiofiguur in de piano ontvouwt zich Antigones smeekbede, met een nadrukkelijke sprong op erhöret en een hoge, aangehouden toon op Trostes. De dynamiek is piano (p).
Strofe 2 (Genüget... Dulderin, 0:43). Antigone smeekt te mogen sterven, als verzoening voor de wraak der goden. De begeleiding wordt heftiger en gekoppeld aan een crescendo op euer Rachestrahl, waar de zangstem naar het hoogste punt opstijgt. Antigones lyrische frase vervolgt dramatisch, met grote sprongen op vernichte die tiefbetrübte Dulderin.
Strofe 3 (Demüthig... Hain, 1:16). De actieve begeleiding valt stil en maakt plaats voor plechtige ondersteunende akkoorden wanneer Antigone in deemoed naar de hemel opkijkt en bedenkt hoe stil het is, met nauwelijks een zuchtje wind. Vanaf stille (1:35) schrijft Schubert pianissimo voor (pp) en waait er door de begeleiding een zuchtje wind dat in een kort naspel stilvalt.
2. Antigone.
Strofe 4 (Was seufzt...er spricht, 2:09). Het klavier - etwas geschwinder: iets sneller – verstoort Antigone in haar gebed: zij merkt haar vader op. Zij commentarieert wat er gebeurt: Schubert schakelt over naar de verhalende schrijfwijze, een recitatief (ook zo aangegeven in de partituur: Recit.), zoals in de opera. Op Was seufzt und stöhnt der bleiche Vater? stijgt de melodie naar het vraagteken. Op ein furchbares Gesicht valt de piano in met een forte uit te voeren dissonant akkoord. De zanglijn mondt uit in een zachte, liefelijke frase op leichten Schlummer.
Zij schrikt: heftige forte-akkoorden in de piano, met de aanwijzing schnell (2:43): Oedipus springt recht: er springt vom Rasen auf. Zij kondigt hem geëmotioneerd aan: er spricht. Het tempo vertraagt opnieuw (mässig).
3. Oedipus
Strofe 5 (Ich träumte...Schaum, 2:57). Oedipus droomde van zijn koningschap dat nu tot as in vergaan. Na de aankondiging van zijn droom (Ich träumte einen schweren Traum) bootst de piano trompetsignalen na (3:07) die van forte aanzwellen tot fortissimo: van oudsher was de trompet het symbool van het koningschap. Oedipus sluit zich bij het fortissimo aan, ondersteund door de piano, maar bij het vergaan van het rijk zwakt de dynamiek terug af.
Strofe 6 (Trank ich...Licht, 3:33). Oedipus roept de glorierijke dagen van het verleden op. De piano leidt dit in met een begeleiding die dansant aandoet: het is een imitatie van hoornsignalen die de heldenliederen begeleidden (beim Heldensang und Hörnerschalle). Oedipus’ zang klinkt als een opgewekt ‘heldenlied’. Hij richt zich plechtig tot de zon (Helios), het gouden licht (dein golden Licht, de eerste woorden in het lied die herhaald worden).
Strofe 7 (Das ich nun... abgetan, 4:13). Het drama kent zijn ontknoping: Oedipus, blind, ziet de zon niet meer, hij beseft dat zijn einde nadert. De extreme grote sprongen op nimmer schauen wijzen op paniek, die verder uitbreekt op Zerstörung ruft, met heftige crescendo’s, onderstreept door de piano. Het slot is intens ontroerend: vanaf sollst du dich bereiten stokt de stem op herhaalde tonen, in een extreem laag register, met pianissimo-akkoorden in de piano (4:38). De stem stijgt nog even op naar ist abgetan, maar daalt bij de herhaling van die woorden neer op de slotnoot. Drie rustige akkoorden in de piano schuiven het gordijn van deze prachtige scène dicht (5:14).
In Sofokles’ tragedie Oedipus in Kolonos geniet Oedipus de bescherming van koning Theseus, tegen de Thebaanse koning Kreon in die Oedipus naar Thebe wil doen terugkeren. Wanneer Oedipus verneemt dat zijn twee zonen strijden om de macht, vervloekt hij hen. Hij sterft uiteindelijk op een onbekende plaats.
Uitvoering: https://www.youtube.com/watch?v=katjE_rWLGE – Janet Baker, Dietrich Fischer-Dieskau, Gerald Moore
Partituur: https://imslp.org/wiki/Antigone_und_Oedip,_D.542_(Schubert,_Franz) (uitgave Eusebius Mandyczewski)
Vertaling: Nederlandse vertaling van het Duitse gedicht: https://www.lieder.net/lieder/get_text.html?TextId=32266
Ignace Bossuyt
Vertroosting
Zoeken naar vertroosting voor haar vaders groot verdriet: dat is de smeekbede van Antigone bij de aanvang van het lied:
O, laat een koele vleug vertroosting toch
mijn vaders groot verdriet doorbreken.
Op de campus van de VUB vinden we in het Humanistisch Sculpturenpark het Monument van Troost (2009) van de beeldhouwer Philip Aguirre y Ortegui (1961), een levensgroot bronzen beeld zonder sokkel op het gras. Twee figuren liggen tegen elkaar aan. Eén van hen geeft steun en vertroosting aan de ander. Dit wordt gesymboliseerd door de ondersteunende en omarmende handen van de ene persoon. Het beeld werd gemaakt in 2009 en vertrok van een krantenfoto uit 2003 waardoor de beeldhouwer werd geraakt. De foto liet zien hoe een Spaanse politieagent zijn jas over een aangespoelde bootvluchteling legde. Oorspronkelijk kreeg het werk de titel Algeciras acoge mee (Algeciras verwelkomt).
Bij de plaatsing op de VUB campus werd de titel: Monument van Troost. Het beeld toont inderdaad een gebaar van troost dat Aguirre vertaalde naar twee anonieme figuren. Hierdoor wordt het idee “troost” losgemaakt van het concreet verhaal en krijgt het universele zeggingskracht.
Caroline Pauwels, ererector van de VUB verwoordde het zo:
Het is een beeld dat je in het beste geval ontroert of je troost biedt wanneer je dit echt nodig zou hebben.
Luister hier naar de getuigenis van Caroline Pauwels waarom ze dit beeld van de VUB campus uitkoos.
Naast de doodsgedachte duiken in Schuberts lied ook gevoelens van eenzaamheid, verlatenheid en ingehouden wanhoop op. De Duitse romantische schilder Caspar David Friedrich en de Zwitserse symbolistische schilder Arnold Böcklin kunnen in enkele van hun werken deze sfeer benaderen.
Caspar David Friedrich (1774-1840) wordt geboren in Greifswals (Oostzee) als zesde zoon in een gezin van tien kinderen. Reeds jong wordt hij met de dood en doodsangst geconfronteerd. Als zevenjarige verliest hij zijn moeder en op dertienjarige leeftijd zakt hij bij het schaatsen door het ijs. Zijn broer kan hem redden maar verdrinkt zelf bij de reddingspoging. Dit trauma blijft Friedrich heel zijn leven achtervolgen.
Na zijn studies aan de Academie van Kopenhagen vestigt de schilder zich in Dresden. Hij huwt met Caroline Bommer en samen krijgen ze drie kinderen. Hij laat zich graag omringen door filosofen en ook Goethe vinden we in zijn vriendenkring terug.
Friedrichs werken dompelen de toeschouwer helemaal onder in de sfeer van de romantiek en weten op onnavolgbare wijze subjectieve gemoedstemmingen aan natuurbeelden te linken. De eenzaamheid van Antigone en de onafwendbare dood bij Oedipus vinden ook eeuwen later een beeld in Friedrichs natuurlandschappen.
Bij de Monnik bij de zee (1808-1809) kunnen we Antigones verzuchting plaatsen: na haar roep om troost voor haar vader en haar vraag om eerst zelf te sterven valt ze een ogenblik stil in confrontatie met de natuur (strofe 3). Op het schilderij lijkt de nietige mens te verdwijnen in de natuur. Vanop een verre afstand gezien, staat een eenzame en nadenkende monnik op een duin. Hij kijkt over de zee waar het witte schuim van de golven het wateroppervlak af en toe doorbreekt. Het grootste deel van het doek wordt ingenomen door een indrukwekkende luchtschildering. En zoals Antigone op haar smeken geen antwoord krijgt, blijven ook de mijmeringen van de monnik onbeantwoord in een allesoverheersende, ingehouden natuurbeeld.
De dood waart als een schim rond in Schuberts muziekfragment en zo ook in Caspar David Friedrichs Abdij in het eikenbos (1808-1810). Over dit werk schreef hij:
nu werk ik aan een groot werk waarin ik het mysterie van het graf en de toekomst wil weergeven.
Friedrich zag dit schilderij als een tegenhanger van de Monnik bij de Zee.
Een wassende maan zorgt voor schaars licht over wat rest van een eikenbos. Tussen de grillige takken van enkele winterse, kale eikenbomen zien we de overblijfselen van een gotische kerk met het stramien van de glas-in-loodramen als herinnering aan vervlogen tijden. De muurruïne en raamcontouren lichten bovenaan nog wat op in het licht van de maan: een lichtpunt in het somber verhaal. Onderaan verdwijnt alles in een donker, wazig landschap. Op de grond ontwaren we grafstenen die wanordelijk en vervallen in de besneeuwde vlakte staan. Onder de spitsvormige boog van de ruïnes zien we grafdragers met een doodskist.
Het idee van vergankelijkheid zit overal in het werk verweven, maar daarenboven is het heldere licht van de maan een verwijzing naar de steeds terugkerende cyclus van de natuur, een teken van hoop ondanks de duisternis. De kosmos blijft als houvast boven het verval staan. De mens die zijn hoop en wanhoop vertolkt ziet in de natuur is dan ook een typisch romantisch gedachtegoed.
Met Arnold Böcklin (1827-1901) komen we in de wereld van het symbolisme terecht. Deze Zwitserse kunstenaar trekt na zijn tekenopleiding Europa rond. We vinden hem in Düsseldorf, Brussel, Antwerpen, Parijs, Firenze enz. Vooral sedert de jaren 1870 is hij geboeid door symbolistische ideeën en hij vertolkt die dan ook in zijn werken en geschriften. Hij laat zich vaak inspireren door figuren uit de antieke mythologie en menselijke stemmingen krijgen hun vertaling in natuurbeelden.
Over de essentie van een schilderij schreef Böcklin:
... een schilderstuk moet iets vertellen en de beschouwer aan het denken zetten zoals een dichtwerk en op hem indruk maken zoals een muziekstuk ...
Een schilderij is voor hem dus meer dan het verbeelden van een verhaal. De poëtische suggestie van een schilderij voert de toeschouwer mee naar een ideële wereld.
Wellicht één van de beroemdste werken van Böcklin is het Dodeneiland (1886). Van dit werk maakte Böcklin vijf versies. We laten hier de afbeelding van de eerste versie zien, bewaard in het Kunstmuseum te Bazel. Het werk ontstond in opdracht van Marie Berna die het werk bestelde als herinnering aan haar overleden echtgenoot. Böcklin schreef haar naar aanleiding van zijn schilderij:
... je zal jezelf kunnen wegdromen naar de wereld van donkere schaduwen ...
In het schilderij vaart een boot naar een mysterieus eiland toe. Associaties met de mythologische figuur Charon, de veerman die in de Griekse mythologie de doden over de Styx brengt, ligt dan ook voor de hand. Misschien nog meer dan in het werk van Friedrich ervaren we bij Böcklins Dodeneiland een oorverdovende stilte en doodse dreiging. De figuren op de boot keren de wereld letterlijk de rug toe en varen een dreigend donker eiland tegemoet.
Met de slotwoorden uit Schuberts lied in gedachte varen we mee met de figuur op de kleine boot
Tot sterven moet u zich bereiden;
uw aardse werk is nu gedaan.
Jo Haerens