top of page

De klaagzang van Jeremias

nr.

15

Joseph Haydn en Wolfgang Amadeus Mozart

Claes Sluter, Rembrandt van Rijn, Michelangelo

Detail uit de 'Mozesput' van Claes Sluter, ca. 1395-1404, Kartuizerklooster Champmol, foto van Henri Waerenburgh, CC BY-4.0 via Wikimedia Commons



Lamentatie bij Haydn en Mozart

Samen met de psalmen behoren de Lamentaties of Klaagzangen tot de meest op muziek gezette teksten uit het Oude Testament. Deze aangrijpende klaagliederen, die aan de profeet Jeremias werden toegeschreven, bezingen de val van Jerusalem in 586 voor Christus door de Babyloniërs.


Al snel kregen ze een plaats in de christelijke liturgie, waar ze tijdens de Goede Week werden gereciteerd als reflectie op het lijden van Christus. Vanaf de vijftiende eeuw werden ze ook meerstemmig getoonzet. Het succes van deze polyfone klaagzangen blijkt uit het feit dat al vroeg in de zestiende eeuw uitgaven verschenen die exclusief gewijd waren aan lamentaties, aanvankelijk anthologieën met werk van meerdere componisten, naderhand ook vaak in uitgebreide cycli gewijd aan één componist. De bekendste zijn die van de Spanjaarden Cristobal de Morales (Venetië, 1564) en Tomas Luis da Victoria (Rome, 1581), de Zuid-Nederlander Orlandus Lassus (München, 1585) en de Italiaan Giovanni Pierluigi da Palestrina (vijf boeken, Rome, 1564, 1588).


Ook in de barokperiode bleven de lamentaties populair, vooral in Italië en Frankrijk, met onder meer werk van Marc-Antoine Charpentier en François Couperin, dat nagevolgd werd door de in Antwerpen en Brussel actieve componist Joseph-Hector Fiocco. In Frankrijk werden die muzikale klaagzangen Leçons de Ténèbres genoemd, naar de praktijk om na elke lezing een kaars te doven met op het einde volledige duisternis.


De lamentaties zijn muzikaal zeer verscheiden, zowel qua bezetting (voor koor in de renaissance, voor een of enkele stemmen met instrumenten en basso continuo in de barok) als stilistisch. Terwijl aanvankelijk de gregoriaanse melodie van de lamentaties werd overgenomen, maakten de componisten zich later steeds vaker los van de originele liturgische zang.


Die gregoriaanse melodie bleef echter nazinderen, niet alleen in de vocale klaagliederen, maar vooral in twee opmerkelijke instrumentale composities uit de klassieke periode:

  • de Symfonie nr. 26 van Joseph Haydn (1732-1809) uit 1768 of 1769

  • de Maurerische Trauermusik van Wolfgang Amadeus Mozart (1759-1795) uit 1785,

twee meesterlijke en nog steeds te weinig bekende werken.

 

Joseph Haydn, Symfonie nr. 26, Lamentatione

Vanaf 1761 was Haydn verbonden aan het hof van de vorsten Esterházy, eerst als vicekapelmeester, vanaf 1766 als kapelmeester. In hun verblijven in het paleis in Eisenstadt en in de zomerresidentie Esterháza in het Hongaarse Fertöd beschikte hij over een uitstekend orkest waarmee hij naar hartenlust kon experimenteren. Wel was Haydn tot in het jaar 1779 gebonden aan een exclusiviteitscontract, waarin werd gestipuleerd dat zijn werk niet mocht verspreid worden. Daarna kreeg hij ‘vrij spel’, wat resulteerde in bestellingen vanuit Parijs (de ‘Parijse symfonieën’ nrs. 82-87, 1785-86) en later vanuit Londen (de ‘Londense symfonieën’, nrs. 93-104, 1791-95).


Centraal in Haydns instrumentaal oeuvre stond van meet af aan het genre van de symfonie, die toen alom in Europa opgang maakte. Tussen 1761 en 1781 componeerde hij voor de Esterházy’s 60 symfonieën (meer over de symfonie bij Haydn: zie reeks I, nr. 12). Een aantal daarvan hebben een bijnaam, zoals de Symfonie nr. 26, die bekend is onder de (mogelijk authentieke) naam Lamentatione. De titel verwijst naar de gregoriaanse reciteertoon van de klaagzangen van Jeremias die Haydn citeert in het tweede, langzame deel. Ook in het eerste, snelle deel komt een fragment uit een gregoriaanse melodie voor die verwijst naar de zangwijze van het passieverhaal. In een eigentijdse bron kreeg de symfonie dan ook de titel Passio et Lamentatio. Het derde, laatste deel is een menuet. Wellicht componeerde Haydn de eerste twee delen voor een van de liturgische diensten tijdens de Goede Week. Het was toen nog gebruikelijk om instrumentale muziek, zoals (delen van) een symfonie, uit te voeren tijdens de liturgie. Ook de Symfonie nr. 30, bijgenaamd Halleluia, waarin Haydn een gregoriaans Alleluiagezang opneemt, komt hiervoor in aanmerking. Met zekerheid bestemd voor de viering van Christus’ passie op Goede Vrijdag is het orkestwerk Die Sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze, dat Haydn in 1786 componeerde op vraag van een priester uit Cádiz in Spanje. Deze prachtige cyclus bestaat uit zeven langzame delen, als meditatieve ‘commentaar’ bij Jezus’ laatste woorden aan het kruis, voorafgegaan door een inleiding (Introduzione) en een afsluiting betiteld als Il terremoto, waarin Haydn de aardbeving oproept op het moment dat Jezus stierf.

 

De gregoriaanse melodie die Haydn in het tweede deel (5:05 - 13:30) van de Symfonie nr. 26 citeert is een reciteer- of lectietoon die in de liturgie gebruikt werd voor psalmen en lezingen. De basis is een herhaalde toon als muzikale voordracht van de tekst. Daardoor krijgt die een supplementair plechtig karakter. De syntaxis van de tekst bepaalt de rustpunten, waar een kleine versiering komt (plena populo en domina Gentium). De melodie begint met een ‘opstapje’ (Quomodo) naar de vaste reciteertoon (sedet...), die zo veel als nodig herhaald wordt, afhankelijk van de wisselende lengte van het vers. Aan het eindpunt van het vers komt een daling naar de slotnoot (sub tributo). De lamentaties bevatten echter nog een speciaal kenmerk: elk vers begint met een letter van het Hebreeuwse alfabet (Aleph, Beth...), met een eigen melodisch motiefje.

Haydn neemt zowel het lettermotiefje als de reciteerformule over.


De bezetting van de symfonie is voor strijkers, twee hobo’s en twee hoorns. De tweede beweging bevat twee delen die herhaald worden

  1. 5:05, herhaling 6:53 

  2. 8:44, herhaling 11:00 - 13:20.

In het eerste deel spelen één hobo en de tweede violen de gregoriaanse melodie, in de loop van het tweede deel voegen de twee hoorns - en de tweede hobo - zich na twee dramatische forte-akkoorden (9:44, herhaling 12:01) bij de eerste hobo. De inzet van de hoorns is het absolute ‘moment suprême’ van het stuk! (9:48, herhaling 12:05).



Haydn kon zich uiteraard niet beperken tot de langzame voordracht van die eenvoudige en eenvormige gregoriaanse melodie. In de altviolen en de bas zorgt hij voor een harmonisch fundament van een doorlopende achtstenotenbeweging, als een vaste, regelmatige stap. Op melodisch vlak gaat alle aandacht naar de eerste violen die een zelfstandig contrapunt toevoegen als een meditatieve reflectie die het gregoriaans omrankt.

 

Uitvoering:

  • Uitvoering Antonini: Kammerorchester Basel, o.l.v. Giovanni Antonini, live-uitvoering. Deze uitvoering door Antonini kadert in een project met de opname van alle 104 symfonieën van Haydn tegen het jaar 2032, tweehonderd jaar na de geboorte van de componist. De timing uit de tekst volgt deze uitvoering. https://www.youtube.com/watch?v=RAXZwIEHc_Y Het tweede deel of adagio start bij 5:05.



  • Dezelfde uitvoering, alleen van het adagio, met meeschuivende partituur:



De volledige partituur is te vinden op imslp.org.

 


 

 

Wolfgang Amadeus Mozart, Maurerische Trauermusik (KV 477)

Mozarts Maurerische Trauermusik is een unicum binnen zijn oeuvre. Geen unicum als muziek voor de vrijmetselarij – hij componeerde er nog andere werken voor – maar vooral door de ongewone bezetting - en het daarmee verbonden uitzonderlijke instrumentale coloriet – en niet in het minst door de onwaarschijnlijke emotionele impact.


Zoals veel kunstenaars (zoals ook Haydn) werd Mozart in Wenen eind 1784 lid van een van de acht actieve loges, die er vaak uiteenlopende ideologieën op na hielden, van filantropische tot mystisch-sectarische. Wat hem wellicht vooral aansprak waren de idealen van broederschap, liefdadigheid, menslievendheid en morele en esthetische ‘verheffing’ van de mens. Mogelijk speelden ook praktische voordelen een rol: als vrije kunstenaar had Mozart het niet altijd gemakkelijk en via de loge kon hij in contact komen met kunstminnende mecenassen die hem, al dan niet financieel, konden ondersteunen.


Wat er ook van zij, de Maurerische Trauermusik was in elk geval de belangrijkste compositie die hij binnen het geprivilegieerde kader van de loge schreef. Het dateert oorspronkelijk van juli 1785 (voor een niet bekende gelegenheid), maar op het einde van dat jaar werd het hernomen voor een herdenking na het overlijden van twee logebroeders. Voor die tweede uitvoering breidde hij de bezetting van de eerste versie uit met enkele laagklinkende blaasinstrumenten die het unieke coloristische en donker-expressieve karakter van dit werk bepalen. De bezetting werd dan: strijkers (viool I en II, altviool, cello, contrabas), 2 hobo’s, klarinet, 3 bassethoorns, contrafagot en 2 hoorns. Het is Mozarts enige compositie met contrafagot. Zijn voorliefde voor de bassethoorn of altklarinet is algemeen bekend: in zijn Requiem schreef hij het instrument, in dubbele bezetting, voor met het oog op de uitdrukking van affecten als droefheid, dood en klacht.


De gregoriaanse melodie die Mozart in de Maurerische Trauermusik citeert wordt meerduidig geïnterpreteerd: als overname van de reciteertoon van de lamentaties, maar ook als een verwijzing naar een psalmtoon die gezongen werd op psalm 133, die verwijst naar broederlijkheid, een van de kernthema’s van de loge. Die psalm begint met het vers: ‘Wat is het goed en heerlijk om als broeders en zusters eendrachtig samen te wonen’.

 

W.A.Mozart, inzet van de Maurerische Trauermusik (tweede versie)

Dit werk van iets meer dan vier minuten behoort tot de meest dramatische composities van Mozart. Het begint met door een pauze onderbroken dalende secunden in de blazers, een motief dat in de barokperiode bekend stond als ‘Seufzer’ (als nabootsing van de zucht). Daarna komen de strijkers binnen met melodische rijke partijen (vergelijkbaar met Haydn, maar emotioneel nog veel intenser), waarbij Mozart op enkele plaatsen de harde dissonanten tegenover de blazers niet schuwt (0:54 - 1:06 en 3:16 - 3:29). Het gregoriaans citaat wordt door de blazers voorgedragen in langere noten (zoals bij Haydn) (1:34 - 2:36).

Dit beknopte meesterwerk getuigt van een ongehoorde intensiteit die telkens opnieuw naar de keel grijpt.

 

Uitvoering:


Partituur op imslp.org.


Ignace Bossuyt



Treurende Jeremias

Op indrukwekkende en intense wijze weten zowel Haydn als Mozart de klaagzang van Jeremias te verklanken. Als antwoord passen hier dan ook drie meesterwerken uit de kunstgeschiedenis die op visuele wijze de intensiteit van de muziek benaderen.

 

Jeremias bij Sluter

In 1385 convoceerde hertog Filips de Stoute (1342 - 1404) twee Haarlemse beeldhouwers Claes Sluter (1350/60 - 1406) en zijn neef Claes van de Werve (1380 - 1439) naar het Bourgondisch Hof in Dijon. In 1384 stichtte de hertog er in de omgeving van Dijon het Kartuizerklooster van Champmol met het doel daar een necropolis voor zijn familie op te richten.  De hertog zag in Claes Sluter en Claes van de Werve de ideale beeldhouwers die in een nieuwe, realistische stijl het klooster meer luister zouden kunnen geven.


Over de jeugdjaren van Sluter is weinig met zekerheid bekend. Wel staat Sluter in 1379 vermeld in de registers van het Brusselse gilde van de steenhouwers, de ‘steenbickeleren’. Hij stond er genoteerd als Claes de Slutere van Herlam, wat als Haarlem kan gelezen worden. In 1383 kwam hij in dienst bij de hertog Filips de Stoute in Brussel. Eenmaal in Dijon, in 1385, werkten Sluter en van de Werve onder de leiding van beeldhouwer Jean de Marville. Na de dood van de Marville in 1389 nam Claes Sluter de leiding van het atelier over. Tien jaar later werd Sluter ziek en stierf hij in 1406. Claes van de Werve volgde hem op.

 

Door de verwoestingen tijdens de Franse Revolutie bleven van de gebouwen en de rijkdommen van het klooster niet zoveel over. Gelukkig werd Sluters Mozesput, die een centrale plaats had op de binnenplaats van het kartuizerklooster, wel bewaard en is het tot op de dag van vandaag een indrukwekkende getuige van zijn meesterschap. Op de plaats van het klooster is nu een psychiatrisch ziekenhuis gebouwd.


De Mozesput, die eigenlijk bedoeld was als een zeshoekig voetstuk voor een calvarie, stelt zes profeten voor uit het Oude Testament. De profeten staan telkens voor een nis. Tussen hen in staan zuilen met fijn uitgewerkte kapitelen die bekroond worden door treurende of biddende engelen. De engelenvleugels zijn wijd uitgespreid en vormen als het ware een doorlopende band waarop de sokkel rust van de oorspronkelijk bedoelde calvarie. Door een calvarie boven op dit voetstuk te plaatsen wilde de hertog wellicht ook de band tussen Oud en Nieuw Testament duidelijk maken.


De profeten die worden voorgesteld zijn Zacharias, Daniël, Isaias, David, Mozes en Jeremias. Hun gewaden tonen duidelijk de sporen van polychromie en zowel de gelaatsuitdrukking van de engelen als de profeten zijn indrukwekkend realistisch en tonen emotie, wat voor die tijd toch wel heel vernieuwend was. We krijgen hier individuele karakters te zien die in hun houding en gelaatsuitdrukking het verdriet van de calvarie laten aanvoelen.


Detail uit vorige foto

Koning David draagt een kroon met de Franse lelies en een blauwe mantel versierd met bladgoud en stralende zonnen, duidelijk verwijzend naar Filips de Stoute. Hij staat gekeerd in de richting van de profeet Jeremias die zich ook naar David heeft gedraaid en hem uit een boek lijkt voor te lezen. Jeremias draagt een purperen kleed met daarover een groene mantel. Wanneer we het gelaat van Jeremias naast het portret van Filips de Stoute plaatsen is een zekere gelijkenis toch wel opmerkelijk. Zag de hertog hier de kans zichzelf in het meesterwerk van Sluter te laten opnemen?


Links: Claus Sluter, ‘David en Jeremias. Mozesput’, ca. 1395-1404, Kartuizerklooster Champmol, detail van foto van Paul Hermans, CC0 via Wikimedia Commons. Rechts: Kopie van een verloren gegaan portret van Filips de Stoute uit de late 14e eeuw, olieverf op doek, 42 x 28 cm, Musée des Beaux-Arts de Dijon, foto Rama, CC BY-2.0 via Wikimedia Commons

 

Jeremias bij Michelangelo

Claes Sluter wordt soms de Michelangelo van de Lage Landen genoemd. De stap naar dé Michelangelo (1475 - 1564) is dus klein. In reeks II nr. 17 waren we reeds te gast in de Sixtijnse Kapel en zagen er de Sibyllen. Michelangelo startte op 10 mei 1508 aan de gigantische opdracht die hij van paus Julius II kreeg. Op het gewelf vinden we negen episodes uit het boek Genesis en in de omlijstende kroonlijst staan de Sibyllen en de profeten.



Net zoals de Sibyllen zijn ook de profeten als imposante figuren geschilderd. De oude Jeremias, met lange witte baard, zit met de voeten gekruist diep in gedachten verzonken op zijn zetel. Hij ondersteunt met zijn groot getekende rechterhand zijn kin en licht gebogen hoofd. Ook de linkerhand die op zijn schoot rust is expressief en robuust uitgewerkt. De rode mantel valt in zware plooien over Jeremias’ schoot en contrasteert met het geel van het onderkleed.


In het boek De hemel van de paus van Ross King (1) ontwikkelt de auteur het idee dat Michelangelo zich portretteert in de figuur van Jeremias. In het pessimisme van Jeremias herkent de beeldhouwer zijn eigen gevoelens.


Jeremias klaagt:

niet te lenigen is mijn kommer. Mijn hart is zo ziek.

En als we het over de Klaagliederen hebben zegt Jeremias over het lot van Jeruzalem:

Hoe zit zij (Jeruzalem) eenzaam neder, de eens volkrijke stad: als een weduwe is zij geworden, die machtig was onder de volken.


In diezelfde sombere sfeer zegt Michelangelo:

ik put mijn geluk uit mijn neerslachtigheid.

Hij schreef dit in zijn gedichten, waarvan vele vol staan met sombere overpeinzingen over ouderdom, dood en verval:

Alles wat wordt geboren is ten dode opgeschreven.


 

Jeremias bij Rembrandt

In 1630 schilderde Rembrandt (1606 - 1669) de Treurende Jeremias. In 1630 was Rembrandt nog steeds in zijn geboortestad Leiden. Hij zou er nog één jaar blijven. Hij had er als jonge knaap lessen gevolgd aan de Latijnse School en kort even aan de universiteit. Maar de schilderkunst riep! Hij richtte zijn eigen atelier op samen met Jan Lievens en kreeg algauw een wijdverbreide naamsbekendheid.



In 1630 overleed Rembrandts vader, Harmen van Rijn, die door zijn invaliditeit en blindheid geen goede prognoses meer te wachten stonden. De confrontatie met de dood zal ook bij de jonge Rembrandt overpeinzingen teweeg hebben gebracht. Het is dan ook mooi om in dit portret van de Treurende Jeremias de uitbeelding te onderkennen van Rembrandts eigen emotionele toestand. Zoals wel meermaals het geval was, gebruikte Rembrandt zijn familieleden om historische of bijbelse figuren te portretteren. Men gaat er dan ook van uit dat Rembrandt, gezien het overlijden van zijn vader, hem een eerbewijs wilde brengen en hem als model gebruikte voor de figuur van Jeremias. We zien vader Harmen trouwens ook terug als model voor de Knielende Petrus uit 1631.


Detail uit vorige foto.

Op het schilderij van de Treurende Jeremias krijgt het gelaat van de profeet de volle aandacht door de prachtige lichtwerking. Het gezicht van de oude man is verrimpeld en zijn blik is nadenkend en in rouw door het verdriet om de verwoeste stad Jerusalem. Links van hem zien we de verwoeste stad en de brandende ronde tempel van Jerusalem. De profeet is gekleed in een rijkelijk versierd gewaad en een blauw-grijze mantel die door pels wordt afgeboord. Op de tafel voor hem staat een schaal met zilverwerk. Met zijn linkerhand ondersteunt Jeremias zijn bedrukt gezicht en leunt met de elleboog op de bijbel. Wellicht verwijst Jeremias in de aanwezigheid van dit boek ook naar een sprankeltje hoop dat in de bijbelse teksten wordt aangereikt.


Zonder enige twijfel vinden we op dit intense werk van Rembrandt een mooie staalkaart van het technisch kunnen van de jonge schilder. Als geen ander slaagt hij erin de zachte bontkraag van de mantel bijna tastbaar te schilderen. De warme textuur van de stof contrasteert dan weer met de koele glans van het zilverwerk. De achtergrond met bladerwerk en de brandende stad is in veel dunnere verflagen met bredere penseelstreken op het panel aangebracht. Techniek en inhoud vinden elkaar op een unieke manier.

 



Als besluit

De Lamentatione van Haydn, de Maurerische Trauermusik van Mozart en de Jeremias van Sluter, Michelangelo en Rembrandt belichamen elk op hun eigen indringende wijze het universele thema van verdriet en rouw. Het zijn stuk voor stuk kunstwerken die zowel luisteraar als toeschouwer samenbrengen in een gedeelde menselijkheid.  Door hun krachtige zeggenschap herinneren ze ons eraan dat verdriet en rouw een universeel aspect van het leven zijn. Maar anderzijds kunnen ze elk op hun eigen manier door hun intensiteit ook troost en verzachting bieden.


Jo Haerens

 

(1)   Ross King, De hemel van de paus. Michelangelo en de Sixtijnse kapel, Amsterdam, 2003, pg. 322.

Klik op de foto's om de galerij en de legendes te zien.

bottom of page