Arianna in Creta, Haendel
Tussen 1711 en 1741 domineerde Georg Friedrich Haendel (1685-1759) gedurende drie decennia in Londen het muziektheater met niet minder dan 36 Italiaanse opera’s. De personages die ten tonele werden gevoerd waren vooral historische figuren uit de oudheid of de middeleeuwen, daarnaast ook uit de Griekse of Romeinse mythologie of de epische literatuur. Tot de zeven opera’s van Haendel gebaseerd op mythologische stof behoort Arianna in Creta, die in 1734 in première ging. Een van de meest intrigerende aspecten van Haendels mythologische opera’s is de inbreng van het bovennatuurlijke, zoals, in Arianna in Creta, de strijd van de Atheense held Theseus met de Minotaurus.
Naast Hercules is Theseus een van de superhelden uit de Griekse mythologie. Dankzij zijn mentale sterkte en zijn fysieke kracht slaagde hij erin een aantal schurken en monsters uit te schakelen. Zijn overwinning op de Minotaurus wordt doorgaans beschouwd als zijn meest illustere heldendaad.
De Kretenzische koning Minos ontving van de god Poseidon als offerdier een prachtige stier. Maar in plaats van het dier te offeren, voegde hij het aan zijn kudde toe, waarop de ontstemde Poseidon zich wreekte door het dier dol te maken en bij Pasiphae, de vrouw van Minos, een tegennatuurlijke liefde tot de stier op te wekken. Opdat zij gemeenschap zou kunnen hebben met de stier bouwde de architect Daedalus voor Pasiphae een koe, waarin zij paste. Uit de verhouding werd het mensenetende monster Minotaurus geboren, met het lichaam van een man en de kop van een stier. Om de Minotaurus op te sluiten ontwierp Daedalus het beroemde labyrint. Elk jaar werd het monster (in een minder gruwelijke versie om de negen jaar) gevoerd met zeven jongens en zeven meisjes uit Athene, Minos’ verslagen aartsvijand.
Toen Theseus zich met het oog op de vernietiging van het monster aansloot bij een groep slachtoffers, werd Ariadne, de dochter van Minos en Pasiphae, op hem verliefd. Ze bood de Athener haar hulp aan op voorwaarde dat hij haar mee zou nemen naar Athene en met haar zou huwen. Zij gaf hem een bol draad mee, die hij moest afwikkelen zodat hij de uitgang van het labyrint terug zou vinden (waar tot dan toe nog niemand was in geslaagd). Theseus doodde de Minotaurus en vluchtte met Ariadne naar het eiland Naxos.
Maar nu komt een negatieve zijde van zijn karakter naar boven: hij liet haar tijdens haar slaap achter op het strand en vertrok alleen naar Athene. Ariadne werd op Naxos troosteloos aangetroffen door de god Dionysos (Bacchus bij de Romeinen), die met haar huwde en haar onsterfelijk maakte.
Theseus werd echter verwikkeld in een nieuw, tragisch verhaal: hij huwde met Phaedra, Ariadnes zuster, voor wie hij zijn Amazonevrouw Melanippe verstootte. Phaedra werd echter verliefd op haar stiefzoon Hippolytos, die haar avances afwees. Uit wraak beschuldigde zij hem bij Theseus van opdringerigheid, waarop die zijn zoon vervloekte en verbande. Door tussenkomst van de god Poseidon werd Hyppolitos getroffen door een fatale golf. Phaedra pleegde zelfmoord.
Drie thema’s uit dit - nog onvolledige - verhaal van Theseus inspireerden heel wat componisten:
Theseus en de Minotaurus
Ariadne op Naxos: Claudio Monteverdi, Arianna, 1608, met het beroemde lamento van Arianna, het enig bewaarde fragment uit de opera (zie het verhaal nr. 19 in deze reeks); Joseph Haydn, de cantate, Arianna auf Naxos, 1790; Richard Strauss, Ariadne auf Naxos, 1912
Phaedra en Hippolytus: Jean-Philippe Rameau, Hippolyte et Aricie, 1733
Minder populair was de episode met de Minotaurus: uit 1691 dateert een opera (in het Duits en het Italiaans) van Johann Georg Conradi (+1699), voor het muziektheater in Hamburg, Haendel volgde in 1734 met Arianna in Creta.
Zoals gebruikelijk werd het originele verhaal verrijkt met nieuwe personages of werden delen van het verhaal met elkaar vermengd, vooral met het oog op de confrontatie tussen contrasterende karakters, meestal liefdesrivalen. Bij Haendel is dit niet anders. Het uitgangspunt van het libretto is de biografie van Theseus in het omvangrijke werk Parallelle levens van de Griekse historicus en filosoof Plutarchos (46 tot 120 of later), die telkens een Grieks naast een Romeins historisch of mythologisch personage plaatst en vergelijkt. Toegevoegde personages in Arianna in Creta zijn Carilda, een Atheense jonkvrouw, vriendin van Arianna en bestemd als slachtoffer voor de Minotauros, en Alceste, geliefde van Carilda, die in het geheim Theseus (Teseo bij Haendel) bemint. Maar op die mooie Atheense gevangene heeft ook Tauride, generaal van het Kretenzisch leger, een oogje ...
Voor Arianna in Creta kon Haendel rekenen op een uitstekende cast. De opera werd uitstekend onthaald en met 17 uitvoeringen was die een van zijn meest succesvolle werken. Voor de rol van
Teseo was Haendel erin geslaagd de befaamde castraat Giovanni Carestini (1700-1760) te engageren, die enkele jaren als ‘primo uomo’ (de belangrijkste mannenrol) in opera’s en oratoria van Haendel zong. De rol van de ‘prima donna’ Arianna lag in handen van een andere internationale beroemdheid, de sopraan Anna Maria Strada del Pò (actief ts. 1720 en 1741). Een tijdgenoot schreef: ‘a new Opera & very good & perform’d very often – Sigr Carestini sung surprisingly well’.
De episodes van de confrontatie tussen Theseus en de Minotaurus behoren tot de beste passages uit deze minder bekende opera van Haendel. Ik selecteer de twee fragmenten die hierop betrekking hebben.
1. De slaap en de droom van Teseo
Het eerste speelt zich af bij het begin van het tweede bedrijf (scène 1 en 2). In een bos - met op de achtergrond een uitzicht op de Herculestempel, aan één kant opzij een donkere grot, en aan de andere kant een toren - hoopt Theseus door een heilzame slaap bevrijd te worden van zijn twijfels of hij de weg van de roem of die van de liefde moet kiezen, een van de klassieke conflicten in de barokopera tussen het algemeen en het persoonlijk belang (accompagnatorecitatief Oh Patria!). Hij roept Somnus, de god van de slaap, aan (arioso Sol ristoro di mortali), die verschijnt in de gedaante van een oude man op een wolk. Somnus verzoekt Morpheus, de god van de droom, aan Theseus zijn glorierijke toekomst te voorspellen (accompagnatorecitatief Disseratevi, o Porte). Theseus droomt dat hij strijdt met de Minotaurus en schiet woedend wakker (recitatief Io ti tengo).
Haendel bespeelt alweer meesterlijk de gevoelens van de toeschouwer (of de luisteraar). Extreme, vaak snel wisselende emoties worden vaak vertolkt in accompagnatorecitatieven, met actieve deelname van instrumenten in plaats van alleen met de steun van de basso continuo. De instrumenten accentueren en intensifiëren de emotionele reacties van de persoon.
Het recitatief Oh Patria! illustreert uitstekend het contrast tussen twee extremen: (1) onrust en angst, en (2) rust (Ma,sulle stanche luci). De zachte, instrumentale inleiding roept – bedrieglijk – een onschuldige, pastorale sfeer op (54:23), maar Teseo panikeert omdat hij moet kiezen tussen plicht en liefde (Oh Patria, 54:52). De tekst inspireert tot korte, door pauzen onderbroken heftige uitroepen, die het orkest ondersteunt met krachtig geponeerde akkoorden.
Tot er plots een stilte intreedt en het orkest een zacht golvende beweging inzet (55:28): Teseo hoopt in de slaap tot rust te komen en soelaas te vinden (Ma sulle stanche luci). Een wiegend slaapmotief in traag tempo (larghetto en pianissimo) begeleidt Teseo’s oproep tot Somnus, de god van de slaap (56:11).
Het declamatorisch recitatief maakt plaats voor een arioso: een melodisch rijke lyrische zang (Sol ristoro, 56:38). Dat Teseo in slaap valt is duidelijk te horen in de laatste frase sopra il misero mio cor, waar Haendel tussen de lettergrepen van misero telkens een korte pauze plaatst (58:07). Het ‘berceusemotief’ in het orkest loopt nog even door en wordt zacht neergezet.
Somnus duikt op: zijn oproep tot Morpheus klinkt als een plechtstatige aankondiging (Disseratevi, 58:58). Haendel kiest hier weer een ander middel binnen een accompagnatorecitatief: plechtige, lang aangehouden akkoorden in de strijkers onderstrepen de ernst van de situatie.
Het berceusemotief keert terug (59:36), maar Teseo droomt van zijn hevig gevecht met de Minotaurus (Io ti tengo): het tempo versnelt tot allegro (snel) en het orkest gaat woest tekeer (59:49 - 59:58).
2. Het gevecht met de Minotaurus
In het derde en laatste bedrijf bevindt Teseo zich in het afschrikwekkende labyrint.
De horror roept Haendel op in een korte instrumentale inleiding met afgestoten akkoorden, die alle apart moeten geaccentueerd worden (staccato). Het tempo is langzaam (larghetto) (2:13:25). Het accompagnatorecitatief Ove son? begint met een emotionele reactie (Teseo’s angstige vragen), gaat verder als verhaal (Qui del mostro) en op het einde spreekt Teseo zichzelf moed in (Cielo!). De aanpak is vergelijkbaar met zijn recitatief uit het tweede bedrijf: met veel pauzen en heftige akkoorden in de strijkers.
Teseo’s aansluitende aria Qui ti sfido roept het gevecht op (2:14:25). Het tempo gaat – uiteraard – over naar snel (allegro), de strijkers gaan woest te keer in op- en neergaande flitsende figuren en de zanger kan zich uitleven in een briljante woede-aria, een kolfje naar de hand van de alom bejubelde meester-castraat Carestini. Op che non pavento tua rabbia (ik heb geen angst voor jouw woede) hakt Haendel er krachtig in met felle accenten en een uitgebreide notensliert op rabbia (2:14:46 - 2:14:52, 2:15:22 - 2:15:27, en verder nog herhaald)
Na de aria zet het orkest de strijd verder (2:17:51 - 2:18:46), met een korte recitativische onderbreking waarin Teseo zijn overwinning aankondigt (Ho vinto, 2:18:13).
Zoals verwacht eindigt de opera met een happy end (lieto fine, het goede wordt beloond en het kwade bestraft of vernietigd): na de dood van het monster en het opklaren van alle liefdesperikelen komt de vereniging van de twee ‘ware’ liefdesparen: Teseo en Arianna, Alceste en Carilda.
Hoewel opera’s en oratoria als ‘musical entertainment’ werden aangekondigd en gesmaakt, hielden ze vaak ook een moraliserende of – voor de goede verstaander - een politieke boodschap in. De première van Arianna in Creta in januari 1734 had plaats twee maanden voor het huwelijk van Wilhelm IV van Oranje (1711-1751) en prinses Anna van Hannover (1709-1759), dat al twaalf jaar was gepland. In deze context kon Haendels opera allegorisch geduid worden: zoals Theseus was Wilhelm van Oranje de ‘redder’ die het mensdom bevrijdde van het ‘monster’, de Minotaurus, als symbool voor de katholieke oppositie die in Engeland nog steeds als een bedreiging werd beschouwd.
Uitvoering: https://www.youtube.com/watch?v=2YOAsDy6weQ – solisten (Mary-Ellen Nesi, Teseo), Orchestra of Patras, o.l.v. George Petrou. Helden zijn doorgaans jonge mensen, dus met een hoge stem, toentertijd uitgevoerd door een castraat of een vrouw (sopraan of alt).
Partituur: https://imslp.org/wiki/Arianna_in_Creta%2C_HWV_32_(Handel%2C_George_Frideric)
Fragment 1 (tweede bedrijf): p. 42-46.
Fragment 2 (derde bedrijf): p. 92-97.
Literatuur: Plutarchus. Biografieën VIII, vertaald door Gerard Janssen, Leeuwarden, 2013.
Met dank aan Johan Wijnants, dramaturg en literair vertaler, voor de vertaling uit het Italiaans speicaal voor deze bijdrage. Hij maakte er tevens attent op dat het enige bewaarde exemplaar van de Venetiaanse uitgave van Monteverdi’s Lamento d’Arianna in 1624 bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek van Gent. Zie https://www.omifacsimiles.com/brochures/monte_lamento.html
Ignace Bossuyt
C-mine labyrint, Gijs Van Vaerenbergh
Theseus bevecht de Minotaurus, Füssli
Laat ons starten in het labyrint.
Theseus bevindt zich in het labyrint van de Minotaurus:
Wat doe ik nu? Waar moet ik heengaan
in deze kronkelende gangen,
met onzekere pas?
Het labyrint is een eeuwenoud en fascinerend thema. We vinden doorheen de geschiedenis en in verschillende culturen en godsdiensten voorbeelden van labyrinten. Zowel in de beeldende kunst als in de architectuur staat het kronkelend pad symbool voor het levenspad van de mens die al zoekend de weg naar de “kern” of zichzelf poogt te vinden. Misschien liep je ook al eens op het labyrint in de kathedraal van Chartres of Amiens en dichter bij huis het labyrint van de Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijkkerk te Mechelen.
Vandaag echter neem ik je mee naar de oude mijnsite van Winterslag voor een hedendaags labyrint. Na de mijnsluiting in 1988 zocht de stad naar nieuwe mogelijkheden voor de immense mijnsites. In het jaar 2000 groeide het idee om in de gebouwen van de oude steenkoolmijn van Winterslag een creatief centrum uit te bouwen. In 2001 kocht de stad Genk de site van LRM (Limburgse Reconversie Maatschappij) en in 2005 was de naam "C-mine" geboren.
Tien jaar later kreeg het architectenduo Pieterjan Gijs en Arnout Van Vaerenbergh, gekend onder de naam Gijs Van Vaerenbergh (1), de opdracht om op het C-mine plein een indrukwekkende constructie neer te zetten op een oppervlakte van 1.600 vierkante meter. Het werd een enorm labyrint, gemaakt uit platen in cortenstaal van 5 meter hoog. De hele installatie meet 37,5m op 37,5 m. In de platen zijn geometrische uitsneden gemaakt waardoor je verrassende zichten krijgt op weer een ander stukje van het labyrint of doorkijkjes naar de omgeving. Je wandelt rond en je blijft ruimtes ontdekken, je blijft je verwonderen en je laat je overdonderen door de steeds weer nieuwe perspectieven. Eén kilometer wandelparcours, zonder de draad van Ariadne!
Pieterjan Gijs verwoordt het als volgt:
Het labyrint is de oudste vorm van de belevingsinstallatie. Al van in de oudheid bouwen mensen doolhoven. Die mythische laag van het labyrint maakt het zo interessant. Het trekt mensen aan omdat het speelse architectuur is, maar het maakt hen ook bang, omdat ze erin kunnen verdwalen.
Het labyrint op C-mine is vrij toegankelijk. Hier alvast een voorsmaakje.
Terug naar Theseus:
Hier daag ik jou uit, afschuwelijk monster!
Kom op, ik heb geen angst
voor jouw woede, jouw razernij.
Johann Heinrich Füssli (1741-1825) nam het thema van Theseus en Ariadne tweemaal op in zijn werken. Heinrich Füssli werd in 1741 in Zürich geboren als de tweede oudste van 18 kinderen. Zijn vader, alhoewel zelf landschap- en portretschilder, stuurde hem naar een opleiding theologie. Maar de creatieve Füssli bleef ondertussen tekeningen maken. Hij maakte de opleiding theologie af, maar werkte nooit als predikant. Zijn artistieke loopbaan kreeg de voorrang. Wel liet zijn opleiding sporen na. Dankzij zijn theologische vorming was hij vertrouwd met de wereldliteratuur. Voor zijn beeldend werk ging hij vaak te rade bij schrijvers als Homeros, Shakespeare of Dante. Vooral op advies van de schilder Sir Joshua Reynolds koos hij resoluut voor de schilder- en tekenkunst.
Na zijn theologenopleiding verbleef Füssli vanaf 1866 enige tijd in Engeland. Tussen 1770 en 1778 was Rome Füssli’s thuisbasis. Zo kon hij wekenlang de fresco’s van Michelangelo in de Sixtijnse kapel bestuderen. In 1778 maakte hij een tekening in roodkrijt, gekleurd met sepia met als onderwerp De kunstenaar overmand door de grootsheid van de klassieke ruïnes. Het werk geeft een sterk geënsceneerde indruk en laat een man vermoeden die zijn weg zoekt in de artistieke wereld en tussen classicisme en “Sturm und Drang” aan het evolueren is.
Tegelijkertijd legde hij contacten met Jacques-Louis David die er als classicistisch schilder een meer ingehouden stijl op nahield. Van J.-L. David leerde hij echter wel de aandacht voor het tekenen en de lijnvoering.
Anderzijds zocht hij ook geestverwanten die samen met hem wilden ageren tegen het weinig inspirerende classicisme en zich meer aangesproken voelden tot de opkomende romantiek. In 1779 keerde hij terug naar Londen. Voor Füssli speelde zijn verbeeldingskracht, zijn gevoel voor dramatiek en theatrale enscenering een grote rol in zijn werken. Ook zin voor het macabere en soms zelfs spookachtige was hem niet vreemd. In 1790 werd hij lid van de Royal Academy in London en gaf hij er vanaf 1799 les in schilderkunst. Met een onderbreking van 1801-1803 bleef hij dit doen tot aan zijn dood in 1825.
Van Füssli zijn ongeveer 200 schilderijen bekend, maar hij maakte vooral naam met zijn schetsen en tekeningen waarvan er een 800 geïnventariseerd zijn. Kenmerkend voor zijn werk zijn vaak figuren die in verwrongen houdingen en met overdreven lichaamsproporties worden weergegeven.
Eén van de bekendste werken van Füssli waar hij zijn voorliefde voor het theatrale en schrikwekkende tentoonspreidde is De nachtmerrie uit 1781. Het werk werd in 1782 op de grote expo van de Royal Academy voor het eerste getoond. Het beantwoordde aan de toen opkomende belangstelling voor het bizarre, het angstaanjagende en esoterische, maar het werd door anderen dan weer verguisd als te verregaand. Zeker is wel dat voor Füssli fantasie en ook wel de wereld van het onderbewuste in zijn kunstwerken meespeelden. Geen wonder dus dat de latere surrealisten bij hem wel aansluiting vonden.
Het thema van Theseus en Ariadne vinden we bij Füssli voor het eerst terug in het werk Theseus en Ariadne uit 1788. Ariadne geeft aan Theseus de draad om de uitweg uit het labyrint terug te vinden. Ariadne staat op een trap enkele treden boven Theseus. Ze neemt afscheid van haar moedige minnaar. Aan de rechterkant zien we de diepte van de kelder waar de Minotaurus aan een ketting vastligt. Deze ketting zien we nog net onderaan rechts verdwijnen in de duisternis. In dit werk houdt Füssli nog vast aan de stijl van het classicisme.
Totaal anders qua stijl is het vervolg van verhaal in de tekening Ariadne kijkt naar de strijd van Theseus met de Minotaurus. Beide werken illustreren de dualiteit in het oeuvre van Füssli.
We dalen opnieuw af in de kelders van het labyrint. De donkere gewelven zijn het decor waartegen het gevecht met de ontketende Minotaurus zich afspeelt. De ketting hangt los langs de trapstijl. Links vanop de traptrede balanceert Ariadne gevaarlijk over de leuning. Ze aanschouwt het gevecht tussen Theseus en de Minotaurus dat zich in de kelder afspeelt. Haar handen strekken zich naar Theseus uit en haar wankel evenwicht maakt het beeld angstaanjagend. Füssli tekent haar als een schimmige figuur, gekleed in een voileachtig gewaad. In diezelfde wit-lichtbruine tinten zien we rechts de strijdende Theseus. Met zijn rechterknie en opgeheven handen probeert hij het monster op de rug te krijgen en klem te zetten. De Minotaurus is donkerder ingekleurd en lijkt mee te verdwijnen in de kleuren van de achtergrond.
Zowel de kleuren als de lijnvoering en compositie zorgen voor een expressieve enscenering waar een horrorsfeer niet veraf is. Precies deze zienswijze vertaalt Füssli in zijn quote:
Wanneer we de werkelijkheid idealiseren, offeren we ons op aan artistieke verbeeldingskracht.
Jo Haerens
(1) Van het architectenduo is ook de “doorkijkkerk” Reading between the Lines (2011) te Borgloon een drukbezocht werk.