De schepsels van Prometheus, Beethoven
In verband met balletmuziek doet de naam Ludwig van Beethoven (1770-1827) niet meteen een belletje rinkelen. Toch heeft hij in Wenen eenmaal een ballet gecomponeerd, dat een ontdekking waard is: Die Geschöpfe des Prometheus (‘De schepsels van Prometheus’).
Ovidius begint zijn Metamorphosen met de beschrijving van de Chaos, het ontstaan.van de Kosmos en de schepping en de inrichting van de aarde. De schepping van de mens verwoordt hij als volgt:
Een hoger wezen dan die dieren, met meer godsbegrip,
ontbrak nog, iets wat over al dat andere kon heersen.
Dat werd de mens – ofwel door onze scheppingskunstenaar
uit goddelijk zaad gevormd als aanloop tot een betere wereld,
ofwel doordat die jonge aarde, net gescheiden van
de hoge aether, nog verwante hemelzaden droeg;
Prometheus, zoon van Japetus, roerde er regen door
en kneedde mensen naar het beeld der goddelijke heersers:
waar andere wezens naar de aarde kijken, kop omlaag,
schonk hij de mens het hoofd rechtop en schiep hem met de opdracht
de lucht te zien, de blik omhoog te richten, sterrenwaarts.
Zo kreeg de aarde, kortgeleden nog zo leeg en vormloos,
een ander aanzicht door dat nieuwe leven van de mens
(Metamorphosen, I, 76-88).
Prometheus was de zoon van Japetus, een van de twaalf Titanen die in opstand kwamen tegen de oppergod Zeus. Zijn bekendste wapenfeit is het stelen van het vuur, dat aan de goden was voorbehouden. Hij schonk het aan de mensen en legde daarmee de kiem voor hun verdere ontwikkeling en beschaving. Als straf voor de diefstal gaf Zeus bevel Prometheus vast te ketenen aan een rots waar een adelaar elke dag zijn lever wegpikte, die steeds weer aangroeide. Hij zou echter door Herakles, die de adelaar neerschoot, bevrijd worden. Uiteindelijk werd hij onsterfelijk. De voornaamste bronnen voor de Prometheus-mythe zijn de Theogonie en Werken en dagen van de Griekse dichter Hesiodos (8ste-7de eeuw voor Chr.) en het gelijknamige drama van de tragediedichter Aeschylos (5de eeuw voor Chr.). In de geciteerde versie van Ovidius wordt Prometheus voorgesteld als de schepper van de eerste mensen, gevormd uit klei, dat hij met hemels vuur bezielde
Beethovens ballet was een bestelling van Salvatore Viganò (1769-1821), een vermaarde Italiaanse danser en choreograaf, die ook niet onkundig was in het componeren (waarin hij was onderwezen door zijn oom, Luigi Boccherini, 1743-1805). Hij was tweemaal enkele jaren actief in Wenen: in 1793-1795 en in 1799-1803, waar hij in contact kwam met Beethoven. Nadien keerde hij naar Italië terug, waar hij tussen 1813 en 1821 balletmeester was aan de Scala van Milaan. Viganò was toen in de wereld van het ballet revolutionair: hij was er niet zozeer op uit een ‘programmatisch verhaal’ te brengen, maar hij liet zich vooral leiden door de muziek zelf als zelfstandige, autonome kunst. Daarom deed hij in 1800 beroep op Beethoven, die intussen in Wenen naam en faam had verworven, als uitvoerend pianist en als componist van pianosonates, kamermuziek (cellosonates, vioolsonates, pianotrio’s, strijkkwartetten), twee pianoconcerti en een eerste symfonie, die in 1800 in première ging. In de loop van dat jaar en het begin van 1801 werkte hij aan Die Geschöpfe des Prometheus. Het thema sprak hem vooral aan omdat Prometheus symbool stond voor de ‘scheppende kracht’, precies in een tijd waarin de kunstenaar zich steeds meer emancipeerde als een onafhankelijk, origineel en scheppend genie. Prometheus bracht de onwetende mens beschaving en voerde hem op naar de wereld van de hogere kunsten en wetenschappen.
Niet toevallig werd in diezelfde jaren Napoleon Bonaparte ontzettend populair dankzij zijn militaire overwinningen, onder meer in Italië waar hij werd bejubeld als de heldhaftige bevrijder die er het juk van het Oostenrijks despotisme zou afwerpen. In een beroemd huldegedicht uit 1797 werd hij met Prometheus vergeleken. De finale van Beethovens ballet is een dans, waarop de componist in 1803 de finale van zijn Derde symfonie, Eroica, zou baseren, en die hij aanvankelijk aan Napoleon had willen opdragen of naar hem vernoemen, maar waar hij uiteindelijk van af zag toen de Franse consul zich in 1804 tot keizer liet kronen. Het is heel wel mogelijk dat Beethoven bij het componeren van de Eroicasymfonie de link legde tussen Prometheus en Napoleon, de kleine Corsicaanse korporaal die op eigen kracht was opgeklommen tot de allerhoogste roem.
In zijn ballet vermengt Viganò de mythe van Prometheus met andere mythologische thema’s, zoals Apollo en de Muzen. Het libretto van Viganò’s ballet is samen te vatten als volgt. Prometheus wenst zijn primitieve schepsels te verheffen door hen toegang te verlenen tot de kunsten en de wetenschappen. Daartoe introduceert hij hen bij Apollo, de god van de kunsten, en zijn entourage, zoals de Muzen en andere mythologische personages (onder meer Orpheus, de Griekse zanger en dichter Arion, en Amphion, een vermaard speler op de lier).
Beethovens compositie bestaat uit achttien nummers, die niet een voor een eenduidig met een episode uit het libretto kunnen verbonden worden en grotendeels ook niet echt ‘programmatisch’ bedoeld zijn, trouwens ook niet door Viganò, die, zoals vermeld, het puur verhalende wilde overstijgen. Toch zijn er wel aanwijzingen naar een concrete handeling of een bepaalde situatie, ook in de muziek. Het gedetailleerde libretto bleef echter niet bewaard, zodat men voor programmatische referenties is aangewezen op affiches van de première (28 maart 1801), op aanmerkingen en titels in Beethovens schetsen en in de partituur, en op een biografie over Viganò uit 1838.
Het ballet omvat dus in totaal achttien delen. We hebben hier twee uitvoeringen ingevoegd. De timing in de tekst verwijst naar de uitvoering met meeschuivende partituur (YouTube bovenaan). De live-uitvoering (YouTube onderaan) bevat een selectie uit het ballet met de volgende delen: Ouverture (0:20) – Introduzione. La Tempesta (5:08) – 1. (7:23) – 9. (10:50) – 10. (14:34) – 12. (16:59) – 14. (19:27) – 8. (24:50) – 16. (28:36).
Ouverture (Adagio – Allegro molto con brio). De langzame inleiding (adagio) staat voor Prometheus’ heroïsche optreden, het aansluitend allegro molto con brio (1:17 en 2:54) voor zijn vlucht (eerste thema) en het gestolen vuur dat hij meedraagt (tweede thema, 1:43 en 3:21).
Introduzione: La tempesta (Allegro non troppo) (5:02). De introduzione (‘inleiding’) verklankt Prometheus’ vlucht voor de toorn van de goden na het stelen van het vuur (weergegeven als een stormscène, Tempesta), het tot leven brengen van zijn schepsels met de fakkel (6:27) en zijn rust op een steen na de uitputtende actie (dalende melodische lijn en uitsterven van fortissimo tot pianissimo, 6:32).
Eerste bedrijf
1. Poco adagio (7:06) –Allegro con brio (7:39). Prometheus’ schepsels zetten – tot driemaal toe - hun eerste aarzelende stappen (poco adagio, 7:06, 8:02 en 8:28), tot vreugde van hun schepper (allegro con brio, 7:39, 8:15 en 8:35).
2. Adagio (10:24) – Allegro con brio (11:04). Toch lukt het hem niet hen op een ‘hoger niveau’ te tillen. Hij is ontgoocheld en vertwijfeld (adagio, heftig en met tremoli, snel herhaalde noten, als verwijzing naar een paniekreactie). Hij barst in woede uit en is van plan die ongevoelige schepsels te vernietigen (allegro con brio, 11:04), maar uiteindelijk houdt een ‘innerlijke stem’ hem tegen (lang aangehouden opstijgende akkoorden in de blazers, 11:49).
3. Allegro vivace (12:17). Prometheus verheugt zich over dit besluit en neemt zijn ‘kinderen’ mee (dans, een menuet).
Tweede bedrijf
In het tweede bedrijf worden Prometheus’ schepsels op de Parnassus ingewijd in kunst en wetenschap.
4. Maestoso (14:48) – Andante (15:06). Een korte plechtstatge inleiding roept de waardige pracht van de Parnassus op, het verblijf van Apollo en de Muzen (maestoso). Prometheus nadert schoorvoetend (andante, pianissimo, met nadrukkelijke pauzes, 15:06) met het verzoek zijn kinderen te onderrichten (de muziek sterft uit tot pianissimo).
5. Adagio (16:07) – Andante quasi allegretto (18:32). Orpheus, de muze Euterpe, Arion en Amphion en tenslotte Apollo zelf doen bij Prometheus’ kinderen de schoonheid ontwaken (adagio). Beethoven kiest hier voor een unieke instrumentatie met harp, drie houtblazers (dwarsfluit, klarinetten en fagotten) en strijkers pizzicato (later arco, aangestreken in plaats van aangetokkeld, 17:06), waarna een cellocadens Apollo introduceert (18:04), die in het aansluitende andante quasi allegretto zijn unieke goddelijke status openbaart in een solo, prachtig bijgekleurd door en in dialoog met de andere instrumenten (18:32). Beethoven exploreert hier coloristische effecten die nergens elders in zijn werk voorkomen.
Enkele nummers zijn programmatisch moeilijk te duiden, wat niet betekent dat ze muzikaal niet boeiend zijn (nr. 6, 7 en 11 tot en met 15).
6. Un poco adagio (23:08) – Allegro (23:19). Mogelijk een dans van de muze Terpsichore en de drie Gratiën.
7. Grave (24:35)
8. Allegro con brio (29:29) - Presto (35:44). Paukenslagen en fanfaremotieven kondigen een martiale krijgsdans aan van de god Bacchus (die, zoals de bosgod Pan, niet tot de vaste, hoogstaande en gecultiveerde bewoners van de Parnassus behoort!).
9. Adagio (36:38) – Allegro molto (38:54). In een dramatische scène verwijt Melpomene, de muze van de tragedie, dat Prometheus door de schepping van de mens meteen ook hun doodsvonnis heeft getekend (adagio met een hobosolo ‘con molto espressione’ en dreigende tremoli in strijkers, 37:47). Zij bedreigt hem met een dolk en tot ontzetting van de kinderen steekt zij hem neer (allegro molto).
10. Pastorale. Allegro (40:47). Prometheus wordt echter terug tot leven gewekt in een heerlijk pastoraal tafereel, waarin Thalia, de muze van de komedie, de kinderen troost en Pan een komische dans uitvoert.
De nummers 11 tot 15 bevatten niet met zekerheid nader te specifiëren solodansen (11, 12, 14 en 15; nummer 13 is aangegeven als terzetto grotteschi (‘grotesk trio’).
11. Andante (43:52)
12. Maestoso (44:13) – Adagio (45:07) – Allegro (45:56)
13. Allegro (47:29) – Comodo (49:08)
14. Andante (51:19) – Adagio (52:10) – Allegro (54:30) – Allegretto (54:43). Wellicht een dans voor het vrouwelijke schepsel, vertegenwoordigd door de bassethoorn (een altklarinet) en de hobo.
15. Andantino (56:24) – Adagio (56:59) – Allegro (58:19). Wellicht een dans voor het mannelijke schepsel, met strijkers, klarinet en fagot.
16. Finale. Allegretto (1:00:57) – Allegro molto (1:05:19) – Presto (1:06:34 - 1:07:18). De groots opgezette finale is gebaseerd op twee contredanses, die behoren tot Beethovens niet van een opusnummer voorziene werken (WoO: Werke ohne Opus 14, nr. 7 – 1:00:57, 1:03:35, 1:04:37 - en nr. 11 – 1:02:38), waarvan de eerste, zoals vermeld, de basis vormt voor de grandioze reeks variaties als finale van de derde symfonie. De contredanse (afgeleid van de Engelse country danse en in Frankrijk bekend als anglaise) was in Wenen een tijdlang erg populair tot die werd verdrongen door de wals.
Het slot van dit bijzonder verfijnde ballet staat voor de triomf van Prometheus - of van Beethoven, de titanische componist die door zijn geïnspireerde muziek ook nu nog het met ratio en gevoel begiftigd menselijk wezen introduceert in de absolute schoonheid.
Live-uitvoering (zie YouTube-speler onderaan): https://www.youtube.com/watch?v=zEOVeGWCmD0 – Orchestre de Chambre Pelléas, o.l.v. Benjamin Levy (een selectie van negen delen uit het ballet)
Uitvoering met meeschuivende partituur (zie YouTube-speler bovenaan): https://www.youtube.com/watch?v=3uYbSOAk2lU – Melbourne Symphony Orchestra, o.l.v. Michael Halasz (het volledige ballet)
Partituur: https://imslp.org/wiki/Special:ImagefromIndex/57924/oriyt
Vertaling van Ovidius' Metamorphosen door Marietje d'Hane-Scheltema, Amsterdam, 1998, p. 18-19.
Ignace Bossuyt
Het Vuur van de Schoonheid
Prometheus, zoon van Japetus, roerde er regen door
en kneedde mensen naar het beeld der goddelijke heersers:
waar andere wezens naar de aarde kijken, kop omlaag,
schonk hij de mens het hoofd rechtop en schiep hem met de opdracht
de lucht te zien, de blik omhoog te richten, sterrenwaarts.
Met deze hoopvolle opdracht stuurt Prometheus zijn mensen de wereld in. Ik neem je mee naar de Middelheimcollectie en sta stil bij Vrouwelijke rots (1947) van Fritz Wotruba (1907-1975).
Deze Oostenrijkse beeldhouwer bouwt vanuit de ruwe steen zijn menselijke figuren op. In de loop van zijn carrière wordt figuratie in zijn werken stilaan opgeslorpt door geometrische vormen. Toch verlaat Wotruba nooit helemaal de band met de menselijke figuur die voor hem steeds weer als inspiratiebron zal gelden. Ook in dit werk zien we hoe de omhoogkijkende vrouwelijke figuur organisch uit de steenblokken groeit. Jean Cassou, de Franse schrijver en directeur van het Musée national d’Art Moderne te Parijs, zag dit werk in 1948 en gaf het de titel Vrouwelijke rots mee. Het is een krachtig beeld dat de niet mis te verstane boodschap van Prometheus aan de mensheid vertaalt.
Prometheus bracht het vuur naar de mensen en deze heldendaad inspireerde vele kunstenaars. Zo ook Ossip Zadkine (1888-1967). In 1909 kwam de Wit-Russische beeldhouwer naar Parijs en kwam er terecht in een artistieke wereld waar een ware revolutie aan de gang was. De weergave van de menselijke figuur werd onder impuls van kunstenaars als Brancusi, Picasso, Boccioni enz. bevrijd van de klassieke weergave. Invloeden vanuit Afrikaanse, Oceanische en zelfs prehistorische kunst werden opgenomen in de nieuwe vormgeving. Het was bij de kubistische schilders dat voor het eerst vormen werden ontleed in facetten en vanuit verschillende gezichtshoeken tegelijkertijd opnieuw werden opgebouwd. Zadkine bleek niet ongevoelig voor deze nieuwe stijl en zijn Prometheus is daar dan ook een duidelijk voorbeeld van.
We vinden een bronzen versie van het beeld op de Parijse Place Saint-Germain-des-Prés. Het dateert uit 1956 en is gesigneerd op de sokkel. We zien Prometheus midden de vlammen staan. Het gestolen vuur laait voor hem op. Boven de vlammen zien we het gelaat dat op een kubistisch gefragmenteerde wijze is opgebouwd. Het bestaat uit drie vlakken die hoekig tegen elkaar zijn geplaatst. Ogen, neus en mond zijn diep in het materiaal ingekerfd. Eén vlak heeft veel weg van een Egyptisch gelaat zoals we dat kennen uit de grafschilderingen.
Zadkine brengt ons in dit beeld van Prometheus een dubbele boodschap. Prometheus is niet alleen 'brenger van het vuur' en bemiddelaar van kunst en cultuur. Hij heeft zelf vuur en vlam gevat en probeert als zender van de 'vurige' boodschap de mens mee te slepen en te vragen om zijn voorbeeld te volgen. 'In iedere mens schuilt een kunstenaar.' [cfr. Goethe en Beuys].
Aan de achterzijde van het beeld loopt langs Prometheus linkerarm een bliksemschicht: het vuur uit de hemel wordt naar de aarde gebracht. De hoekige en gebroken lijn zet zich verder in de vlakken van zijn linkerbeen. Ook de golvende plooien van de mantel trekken de aandacht: vertrekkend vanaf de hals vormen gebroken lijnen ook hier het decoratief patroon. Zadkine houdt van het hoekige, van vervormingen, van een kubistische inslag en precies deze karaktertrekken zullen zijn werken een grote zeggingskracht geven. Het beeld groeit, net zoals bij Wotruba, nog steeds vanuit een zware, inerte massa.
Maar de nieuwe beeldhouwkunst had nog meer in petto en ook daar gaat Zadkine de mogelijkheden aftasten. Zijn Grote Orpheus (1956) past chronologisch mooi in Prometheus’ tocht. We vinden het beeld in de Middelheimcollectie. Toen Prometheus de mensen het vuur bracht en daarmee ook de technologie, wilde hij hen ook schoonheid brengen. Vanop de Parnassusberg zouden Apollo en de Muzen hem daarbij helpen.
Reeds eerder, in muziekdialoog 6, hadden we het over Orpheus en ook in dit verhaal van Prometheus vinden we hem terug. Zadkine’s Grote Orpheus zet een volgende stap in de vernieuwing van de beeldhouwkunst. Met één hand opgeheven en de andere hand rond de lier zet Orpheus een lied in. De lier wordt één met het lichaam. De borstkas is ter hoogte van het hart opengewerkt, een open wonde die tegelijkertijd vorm geeft aan de lier. Er gaapt een leegte, een symbool voor de leegte die Orpheus voelt wanneer hij zijn geliefde Eurydice niet kan bereiken. Dit openwerken van het beeld komt ons nu als een vertrouwd gegeven over, maar was voor de beeldhouwkunst een grote stap voorwaarts. De ingesloten leegte is een essentieel onderdeel van het beeld geworden. Het eeuwenoude idee van een beeldhouwwerk als solide en gesloten massa is verlaten.
Zadkine laat in dit werk opnieuw zijn voorliefde voor kubistisch geïnspireerde lijnvoering zien en ook de herinnering aan het sterk vervormend expressionisme is duidelijk zichtbaar. De handen zijn krachtig en hoekig. Het maskerachtig gelaat haalt inspiratie bij de Afrikaanse kunst. Het bekken en de benen worden in gefragmenteerde geometrische vormen uitgewerkt. Hier raken expressionisme en kubisme elkaar!
We keren terug naar Beethoven en zijn verhaal van Prometheus. Eenmaal op de Parnassusberg laat Beethoven een rijke variatie aan instrumenten en dansmuziek weerklinken. Op die manier worden de mensen schoonheid bijgebracht. De Fluitspeler (1936) van de Duitse beeldhouwer Ernst Barlach (1870-1938) kan in deze dialoog de muzikanten vertegenwoordigen. Het werk is ook een mooie tegenhanger van de vernieuwingen die we bij Zadkine zagen. Immers, niet alle beeldhouwers surften mee op de nieuwe golven. Barlach bleef dichter bij het figuratieve en de Fluitspeler die we kunnen terugvinden in de Middelheimcollectie is daar een mooi voorbeeld van. We zien een herdersfiguur omhuld door een kapmantel die op zijn schalmei blaast. In grote lijnen weet de beeldhouwer een eenvoudige maar intense gestalte te creëren. Geen enkel detail leidt af van de inhoud van het beeld.
De mensen hebben de schoonheid ontdekt en Beethoven laat het verhaal met een triomfantelijke finale eindigen.
Jo Haerens