top of page

De Val van Phaëton

nr.

5

Ovidius, Metamorphosen I en II

Camille Saint-Saëns

Pieter Paul Rubens

Detail uit 'Val van Phaëton', P.P. Rubens, olieverfschets op paneel, 28 x 27,5 cm, 1637, KMSK Brussel, foto Sailko, CC BY 3.0 via Wikimedia Commons



De Val van Phaëton, Camille Saint-Saens

 

Phaëton zelf stort neer, terwijl het vuur nog rondraast in

zijn rosse haardos; in een grote boog, dwars door de lucht,

schiet hij omlaag, zoals een ster uit onbewolkte hemel

niet echt omlaag valt, maar de schijn kan wekken dat zij valt;

en ver van huis vangt de Eridanus, hoofdstroom in ’t westen,

hem in zijn water op en wast het roet van zijn gezicht.

De waternimfen van het Avondland leggen zijn lichaam,

nog smeulend van de bliksem, in een graf. Het grafschrift luidt:

‘Dit is het graf van Phäeton, de Zonnewagenmenner,

hij was te klein en stortte neer, zijn waagstuk was te groot’.

(Metamorphosen, II, 319-328)

 

Met deze verzen beschrijft Ovidius de val van Phaëton, zoon van de zonnegod Helios, die de paarden van de zonnewagen niet in toom kon houden en in de stroom Eridanus neerstortte. Typisch Ovidiaans zijn de mooie vergelijkingen (de schijnbaar neervallende ster), de soms wat wrange humor (de stroom wast het roet van zijn gezicht) en de fijne vondsten (het tweede vers van het grafschrift). Het verhaal van Phaëton smeert Ovidius in de Metamorphosen breedt uit over twee boeken, in meer dan 400 verzen (I, 750-779-II, 1-408).


Nadat een vriend Phaëton verweet dat hij niet de zoon van de zonnegod was, begaf de verontruste jongeling zich op aanraden van zijn moeder naar de woning van Helios om zekerheid te verkrijgen over zijn afkomst. De vader zegt:

Om alle twijfels weg te nemen – vraag maar wat je wilt

en ik beloof je dat je ’t krijgt (II, 44-45).


De onverwachte wens van Phaëton brengt de vader echter in paniek:

Zonder bedenken vraagt de jongen om de Zonnewagen,

één dag de teugels over het gevleugeld paardenspan (II, 47-48).


In sublieme verzen verwoordt Ovidius de vergeefse pogingen van de vader om Phaëton van zijn besluit af te brengen en beschrijft hij meesterlijk de helse tocht van Phaëton, die de controle over het vierspan verliest, de aarde verschroeit en uiteindelijk door een bliksem van Jupiter wordt verpletterd.


Nog enkele citaten:

Zoals gewelfde schepen zonder juist gestuwde ballast

onzeker over zee gaan bij gebrek aan stevigheid,

zo mist die wagen zijn gewoon gewicht en gaat met sprongen

de lucht door, schokt omhoog, omlaag en lijkt wel onbemand (II, 163-166).


En:

Men meent dat Ethiopiërs die dag hun zwarte huidskleur

hebben gekregen, daar hun bloed naar boven werd gestuwd.

Toen ook werd Lybië woestijn, nadat de gloed het water

had opgezogen (II, 235-238).


De parels liggen voor het grijpen. En van parels gesproken: de tranen van de rouwende zusters van Phaëton stollen tot barnsteen, nadat zij tot barnsteenbomen zijn gemetamorfoseerd. Uit de barnsteen werden kostbare juwelen vervaardigd:

het wordt als sieraad door Latijnse meisjes meegenomen (II, 365).

 

Enkele componisten lieten zich door Phaëton inspireren, in de eerste plaats door zijn fatale rit. De bekendste is de Franse componist Camille Saint-Saëns (1835-1921), die tussen 1872 en 1877 vier orkestwerken schreef, waarvan drie op basis van antieke thema’s: Le rouet d’Omphale (1872), Phaéton (1873) en La jeunesse d’Hercule (1877). Het vierde uit 1874, is de bekende Dodendans (Danse macabre). Bij drie ervan staat de muzikale weergave van een beweging centraal: spinnen in Le rouet d’Omphale, dansen in de Danse macabre en (paard)rijden in Phaéton.

 

De jaren ’70 van de negentiende waren cruciaal voor de verdere evolutie van de Franse muziek. Naar aanleiding van de Frans-Pruisische oorlog in 1870-1871 flakkerde in Frankrijk het nationale gevoel op, ook bij de componisten. In 1871 richtte Saint-Saëns met enkele geestesgenoten de Société Nationale de Musique op, ter ondersteuning van de nieuwste Franse muziek, vooral de instrumentale, als tegengewicht voor de dominantie van het Duitse repertoire. Ironisch genoeg werd dit ideaal vooral gerealiseerd door de overname van de typisch Duits-Oostenrijkse instrumentale vormen: symfonieën, concerti, kamermuziek en, in navolging van Franz Liszt (1811-1886), het symfonisch gedicht.


Het symfonisch gedicht is een instrumentaal genre, meestal een eendelige compositie, gebaseerd op een buitenmuzikaal ‘programma’, ontleend aan de literatuur, de plastische kunsten, de mythologie en andere bronnen, al dan niet met een concreet ‘verhaal’ dat in het werk wordt gevolgd of gesuggereerd.

 

In Phaëton ‘vertelt’ Saint-Saëns het verhaal niet rechtlijnig, episode per episode. Zijn uitgangspunt is de beweging van de helse rit, die als structurerende factor aanwezig is en blijft in de begeleiding, eerst in de strijkers, nadien ook in de blazers. Voor de keuze van de muzikale thema’s laat hij zich leiden door een procedé dat in de klassiek en de romantiek kenmerkend was voor het eerste deel van sonates en symfonieën, namelijk twee contrasterende thema’s, een meer krachtig-ritmisch en een meer ingetogen-lyrisch. Het eerste thema staat voor de helfhaftigheid en de zelfzekerheid van Phaëton, het tweede voor de treurnis om zijn tragische val en de klaagzang van zijn zusters.


Eerste bladzijde van de autografe partituur van Phaëton (maart 1873).

Het orkest zet maestoso (groots, majestatisch) in met flitsende figuren in de strijkers en de houtblazers, wat vooruitwijst op de tragische afloop. Met de begeleiding komt de rit met de zonnewagen rustig op gang: leggieramente (licht) en piano (0:14). Na een crescendo tot forte verschijnt het eerste, heldhaftige thema in de koperblazers (1:16), daarna ook, dansant, in de strijkers (1:42): er is geen vuiltje aan de lucht. De tocht gaat verder tot de muziek verstilt (3:10) en het tweede, meer introverte thema verschijnt, een voorafbeelding van de klacht van de zusters, espressivo uit te voeren door de hoorns, nadien in samenspel met de andere blazers (3:21). De strijkers, van hoog tot laag, spinnen naderhand de lyrische frase verder uit (4:46). De ritmische begeleiding van de inzet komt weer op het voorplan voor de finale en fatale ontknoping (5:22). Saint-Saëns kleurt de muziek nu met dramatischer accenten, zoals de flitsende figuren uit de maestoso-inleiding. Het eerste thema duikt weer op (5:44). De sfeer wordt steeds dreigender (let op de grimmige trombones). Een crescendo mondt uiteindelijk uit in driedubbele forte: de bliksemflits van Jupiter (6:45) – en Phaëton stort neer: dalende strijkersfiguren, diminuendo (afname van de dynamiek) tot pianissimo, vertraging. Voor de klaagzang noteert Saint-Saëns:’Le double plus lent’ (7:14). De cello’s dragen espressivo en piano het klagende tweede thema voor. Nog even komt er een reminiscentie aan het heldhaftige thema (7:55), nu getransformeerd tot een melancholische herinnering (7:55, fluiten en klarinetten). De muziek sterft uit tot stilte ...

 

Uitvoering:


Partituur: autograaf en diverse uitgaven op imslp.org.


Voor een meer ‘agressieve’ versie van Phaëtons ‘dodentocht’ beveel ik het orkestwerk aan van de hedendaagse Amerikaanse componist Christopher Rouse (1949-2019), een overrompelend stuk muziek uit 1986. Hij droeg het op aan de zeven astronauten die om het leven kwamen toen op 28 januari 1986 de spaceshuttle Challenger kort na de lancering ontplofte. Hij schreef daarover: Op 28 Januari 1986 was ik bezig aan maat 443 van mijn werk, precies de plaats waar de bliksem van Jupiter Phaeton uit de lucht sloeg, toen de Challenger uit elkaar spatte.

Zie https://www.youtube.com/watch?v=loBE5_PrHAo - Houston Symphony Orchestra, o.l.v. Christian Eschenbach


Ook Benjamin Britten brengt in zijn Six Metamorphoses voor hobosolo een versie van Phaëton: https://www.youtube.com/watch?v=E1JAzMeBWdQ – 02:04-03:28

 

Ignace Bossuyt

De Val van Phaëton, Pieter Paul Rubens

 

De dolle rit met de zonnewagen inspireerde ook P.P. Rubens (1577-1640). In 1605 begon hij tijdens zijn Italië-reis in Rome aan de Val van Phaëton. Technische studies wezen uit dat hij in verschillende fasen aan het schilderij werkte. In 1608 keerde hij omwille van de gezondheidstoestand van zijn moeder Maria Pijpelinckx naar Antwerpen terug. De aanzet van het schilderij bevond zich in zijn bagage en hij – samen met de medewerkers in zijn atelier –  werkte tussen 1610-1612 het schilderij verder af. Vandaag kan je het werk bewonderen in The National Gallery of Art in Washington D.C. (98.4 x 131.0 cm).


Links: 'De Val van Phaëton', P. P. Rubens, ~1637, olieverf op paneel, 28 x 27,5 cm, KMSK Brussel, foto Sailko CC BY 3.0 via Wikimedia Commons - Rechts: 'De Val van Phaëton', Jan Carel van Eyck naar P. P. Rubens, Prado museum, olieverf op doek, 197 x 180 cm, foto JI FilpoC CC BY 4.0 via Wikimedia Commons

Dichter bij huis, in de collectie van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, wordt een olieverfstudie op paneel bewaard. Zoals gebruikelijk bij grote werken legde Rubens in olieverfschetsen de compositie van grote taferelen vast. Deze voorbereidende schets (28 × 27 cm) met eveneens het thema van Phaëton maakte deel uit van een grote opdracht van de Spaanse koning Filips IV voor de decoratie van zijn jachthuis La Torre de la Parada. Het project werd ontworpen door Rubens maar uitgevoerd door de ateliers van Jan Carel van Eyck (1649-1686/1706?) en Diego Velazquez (1599-1660) tussen 1636 en 1640. De dynamiek van het grote werk (197 x 180 cm) is ook in deze olieverfschets aanwezig: de diagonale lijn over het doek, de lichte accenten waarmee de paarden worden ingekleurd en de houding van de vallende Phaëton.


In diezelfde reeks voor de Torre de la Parada vinden we in De val van Icarus een herinnering terug aan de vallende Phaëton op het schilderij van Washington en de olieverfschets uit de reeks voor Filips IV.

 

Laat ons terugkeren naar het schilderij in Washington. Rubens kiest er als hoofdthema het meest dramatische moment van het verhaal. Phaëton verliest de controle over de zonnewagen, wijkt van zijn pad langs de dierenriem af en een vernietigend gevaar dreigt voor de aarde. Jupiter heeft zonet een bliksemschicht op Phaëton losgelaten om het universum van de volledige vernietiging te redden. Vanuit de rechterbovenhoek komen de gouden stralen van de bliksem het schilderij binnen. Jupiter blijft buiten beeld. Vanuit de stralen ontvouwen zich de diagonale lijnen waarlangs het verhaal zich verder ontplooit. De zonnewagen valt uiteen, rechts steigert een opgeschrikt paard. De andere paarden lijken met Phaëton mee de afgrond in te storten, maar keren in het verhaal van Ovidius terug naar de zon terwijl Phaëton onder de vorm van een ster uit de wagen valt.


De indrukwekkende schildering van steigerende paarden laat vermoeden dat Rubens voorbeelden van vroegere meesters bestudeerde. Zo bevonden zich in de verzameling van de Milanese beeldhouwer Leone Leoni en zijn zoon Pompeo Leoni - eveneens beeldhouwer - tekeningen van Leonardo da Vinci (1452-1519). Wellicht heeft Rubens tijdens zijn Italiaanse rondreis ook met deze studies kennisgemaakt.

 

Aan de linkerzijde van het werk ontwaren we de verschrikte Horae: gevleugelde vrouwenfiguren die de seizoenen verpersoonlijken. Ze zijn ook de godinnen van orde en harmonie in het universum en de chaos die ze moeten aanschouwen brengt hen in verwarring. Ook de zon aan de hemel is “losgeslagen”. De wanorde en het gevaar voor de aarde is dreigend, de harmonie in de kosmos is verstoord. 


De lichaamstaal van de Horae spreekt dan ook boekdelen: met uitgestrekte handen wijzen ze een vluchtweg aan. Eén Hora zit ineen gehurkt en probeert zich tegen de snijdende kracht van een teugel te beschermen. Deze Hora wordt gelinkt aan De gehurkte Venus, een Romeins beeld uit de 2de eeuw en toen bewaard in de Gonzaga collectie te Mantua waar Rubens het werk kan gezien hebben. In de periode 1612-1613 recupereerde Rubens deze houding in meerdere schilderijen zoals bv. Venus Frigida uit de collectie van het koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen (1615).


Links: 'Lely's Venus', 2de eeuw AD, H 112 cm marmer, British Museum, foto Marie-Lan Nguyen CC0 via Wikimedia Commons - Rechts: detail uit 'Venus frigida', P. P. Rubens, 1614, olieverf op, 145 x 186 cm, KMSKA Antwerpen, foto Paul Hermans

Rond 1600 reisde Rubens, opgeleid in klassieke idealen en filosofie, van Antwerpen naar Italië. Hij bleef er acht jaar en bestudeerde tijdens zijn verblijven in Mantua, Venetië, Genua en Rome de overblijfselen van de oudheid en de grote meesters uit de Renaissance zoals Tintoretto, Leonardo da Vinci, Rafaël en Michelangelo. Bekijken we maar even Michelangelo’s prent met De val van Phaëton uit 1533. De dynamiek in de paarden en de menselijke figuren vinden hun weerklank in het latere werk van Rubens.


Uiteraard leerde Rubens ook de vernieuwingen van Caravaggio kennen en meer bepaald het spelen met licht-donker contrasten. In het schilderij van Rubens wordt de dreiging op aarde des te groter door de donkere kleuren met hier en daar rode accenten: de brandplekken veroorzaakt door de op hol geslagen zonnewagen. Hoe hoger in het werk hoe meer er lichtpunten de aandacht trekken: enkele witte accenten bij de vallende paarden, de bliksemflitsen door de hemel en voorzichtig toch ook enkele lichtblauwe toetsen in het hemelruim. Een klein teken van hoop?


Als toeschouwer trekt Rubens ons mee in het verhaal. Alle personages komen op de voorgrond. De werveling overdondert en geeft ons geen grote ademruimte: de dreigende sfeer op enkele plaatsen in het muziekstuk van Saint-Saëns (5:44), de grimmige trombones en een crescendo dat uitmondt in een driedubbel forte zorgen voor het muzikale antwoord op dit beeld.


Jo Haerens

Klik op de foto's om de galerij en de legendes te zien.

bottom of page